Selecteer een pagina

Dalarna overige

[wpseo_breadcrumb]

a. Astuf type Idkerberg   –   b. Digerberg Tuffiet   –   c. Digerberg Conglomeraat   –   d. Idre Conglomeraat   –   e. Pisoliet v Dalarna   –   f.  Särnaiet   –   g. Särnaïet Tinguaïet

a. Astuf van Dalarna type Idkerberg.

De stenen die we hier tonen zijn afkomstig uit het dorpje Ryssa in Dalarna. Dit dorpje ligt aan de westkant van het Siljan Meer, 12 km zuidelijk van Mora. Deze stenen komen volledig overeen met de beschrijvingen, die door Zandstra (1988) en Hesemann (1975) zijn gegeven voor de “Astuf van Idkerberg”. Dit dorpje ligt ruim 10 km zuidwestelijk van Borlänge.
Deze stenen behoren bij de pyroklastische sedimenten. Bij een hevige vulkaanuitbarsting heeft neerslag van vulkanische as op rode Dalarna zandsteen plaats gevonden. Deze vulkanische as heeft zich vermengd met het zandsteenmateriaal. Het resultaat is een gesteente met een roodgetinte grondmassa die min of meer een mengsel is van tuf en zandsteen. Er zijn allerlei overgangen van bijna totale astuf tot zandsteen. De rode kleuren zijn ontstaan onder invloed van het ijzermineraal hematiet, dat in de as aanwezig was.Ook in de zandstenen zat hematiet.
De stenen vertonen gewoonlijk wat gelaagdheid.
Kenmerkend zijn de verspreide of laagsgewijze groenachtige, rode of gele vlekken. Soms zijn ze uitgewalst in lenzen. (Zie steen 1) Dan weer zijn ze rondachtig. Vooral steen 4 vertoont opvallende, soms kogelachtige vlekken. De vlekken in de stenen zorgen voor kenmerkende kleurcontrasten. Voor de samenstelling van de vlekken is microscopisch onderzoek noodzakelijk.
De rode kleuren in de vlekken schijnen weer te zijn ontstaan ten gevolge van de invloed van ijzer. De groene vlekken zijn volgens Hesemann gesteenteresten die niet door ijzerinvloeden zijn beïnvloed.

b. Digerbergtuffiet.

Digerbergtuffen zijn over het algemeen rood, bruin of grijsachtig van kleur. De grondmassa bestaat vaak uit zeer fijn hoekig gruis met daarin grotere stukjes gesteente van verschillende stenen uit het Dalarna gebied.
Door de aanwezigheid van de grotere afgeronde steentjes zijn de Digerbergtuffen over het algemeen wat conglomeratisch. Soms is er iets zichtbaar van gelaagdheid.

c. Digerbergconglomeraat (1,65 miljard jaren)

Digerbergconglomeraat is over het algemeen een zeer grof conglomeraat. De rolstenen in het gesteente zijn meestal porfieren en porfirieten. Het bindmiddel tussen deze rolstenen verschilt in grofheid. Men kan van een conglomeraat pas met zekerheid zeggen dat het een Digerbergconglomeraat is, als het rolsteenmateraal aanwijsbaar uit Dalarnagesteenten bestaat.

d. Idre-conglomeraat.

Tussen Idre en de Noorse grens komen in de omgeving van Drevdagen conglomeraten voor, die wel Idre-conglomeraat worden genoemd. In de literatuur wordt dit gesteente weinig genoemd en het is niet zeker of dit gesteente bij de gidsgesteenten thuishoort.
De Idre-conglomeraten zijn echter stenen met kenmerken, die hen onderscheiden van andere conglomeraten.
In de eerste plaats hebben ze de kenmerkende kleur van de Idrekwartsporfieren en dit gesteente komt ook als rolsteentjes voor in de conglomeraten. Vooral in de steen van foto 1 is dit duidelijk te zien. Opvallend zijn de rode veldspaatvlekken. Ze komen voor in beide stenen. De steen van foto 3 heeft een grondmassa die doet denken aan een tuffiet. Mogelijk is de naam tuffiet hier beter op zijn plaats dan de benaming conglomeraat.

e. Pisoliet van Dalarna

Pisolieten behoren eigenlijk tot de Tuffieten. Zandstra hanteert in de “Platenatlas 1999” de naam: Pisolitische Dalarnaporfier-Tuffiet. Dit Tuffiet-achtige karakter is goed zichtbaar op detailfoto 4, waar een aantal, over de grondmassa verdeelde gesteentefragmentjes, duidelijk zichtbaar zijn
In de harde, dichte grondmassa vinden we een aantal opvallende “bolletjes”, die ongeveer de grootte van een erwt bereiken. (De naam Pisoliet is afgeleid van het Griekse woord “pea”, oftewel “erwt”)
De bolletjes hebben een rand die zowel op het gesteenteoppervlak als op het zaagvlak duidelijk donkerder is dan de kern van het bolletje, die ongeveer de kleur heeft van de grondmassa. (Foto”s 1 en 2) Het verschil in kleur wordt veroorzaakt door het meer glasachtige karakter van de rand.
Dat de donkere rand van de pisolieten harder is dan de kern is vrij goed zichtbaar op detailfoto 4, waar de kern door grotere verwering iets dieper ligt dan de rand.
Over het ontstaan van Pisolieten is in de gangbare literatuur weinig informatie te krijgen. Bovendien zijn de verklaringen sterk verschillend. Zandstra (1988) vermeldt, dat het gesteente is ontstaan als gevolg van vulkanisme op het moment, dat het gesteente aan licht was blootgesteld. Een andere theorie gaat uit van het ontstaan in ondiepe zeeën door de aangroei van kwarts of kalk rondom kernen.

f. Särnaïet. (285 miljoen jaren)

Het dieptegesteente Särnaïet behoort bij de Nefeliensyenieten. Dit houdt in dat kwarts ontbreekt, omdat nefelien en kwarts nooit samen voorkomen. De kleur van het gesteente is lichtgetint. Groengrijs tot bijna wit. Särnaïet komt voor in twee massieven en kent verschillende variëteiten. Sommige varianten hebben een trachitische opbouw met dunne veldspaattabletten.
De grondmassa van Särnaïet bestaat voornamelijk uit de natrium houdende kaliveldspaatsoort orthoklaas en plagioklaas In deze grondmassa kunnen eerstelingen van maar liefst vijf mineralen voorkomen. Enkele kunnen echter ontbreken. Deze mineralen zijn de volgende:
1. Eerstelingen van aegirien zijn kenmerkend voor het gesteente. Ze komen altijd voor in grotere of kleine zwarte of groenzwarte naalden. Vaak liggen ze richtingloos verspreid in het gesteente.
2. Bleekgele of witte korrels van kaliveldspaat. Deze veldspaten zijn vaak wat glazig.
3. Grijze nefelienkristallen. De vorm doet vaak wat denken aan een zeshoek. Als eersteling komt nefelien niet zo veel voor.
4. Kleine vaak wat roodachtige cancrinietkristalletjes. Ze zijn vaak alleen maar met een loep zichtbaar. Dit mineraal is een veldspaatvervanger en een verweringsprodukt van nefelien.
5. Ronde tot zeshoekige biotietkristallen.
Ook het mineraal hoornblende komt nog al eens voor.
Särnaïet verweert snel. Veel stenen hebben dan ook een grijze verweringsrand. In het steenoppervlak zitten vaak kleine putjes doordat o.a. nefelien is weggeërodeerd.
Särnaïet is als zwerfsteen zeldzaam. Geologisch zullen veel Särnaïeten behoren tot de nefelien-monzosyenieten.

g. Särnaïet-Tinguaïet.

5. Tinguaiet. Opende.

Een erg fijn type

6. Detail van 5.

A toont kaliveldspaat, B nefelien en C een aegiriennaald. De aegiriennaalden tonen een lineaire ligging.

Särna-Tinguaïet is de porfierische vorm van Särnaïet. Het gesteente komt voor in een aantal ongeveer drie meter brede gangen. Het gesteente bevat de zelfde mineralen als Särnaïet, maar is er meestal wel van te onderscheiden. Het is duidelik porfierisch. Bovendien is er verschil in kleur. Tinguaïet is gewoonlijk grijs-of blauwgroen, soms zelfs donkergroen. Särnaïet is duidelijk lichter van kleur. De aegiriennaalden zijn meestal wat groter dan bij Särnaïet. Ze vertonen nog al eens een wat lineaire ligging, wat bij Särnaïet meestal niet het geval is. Ook de eerstelingen zijn vaak groter dan in Särnaïet.

Terug naar: Dalarna e.o.