Botnische Golf
a. Alnoïet – b. Botnische Golf porfier – c. Felsiet porfier – d. Botnische kwartsporfier – e. Botnische gneisgraniet – f. Rödö graniet – g. Rödö graniet porfier – h. Rödö kwartsporfier – i. Rödö rapakivi – j. Rödö syeniet porfier
a. Alnoïet
Alnoïet is afkomstig van het eilandje Alnön, oostelijk van Sundsvall. Op en rondom het eiland Alnön zijn tussen 570 – 540 miljoen jaren geleden een aantal ultra mafische gesteenten gevormd, die bekend staan als Alnöiet. Ze behoren tot de ganggesteenten, die bij vulkaanuitbarstingen zijn gevormd in spleten en scheuren. Calcietrijk magma op ongeveer 9 km diepte werd vanwege door gasvorming ontstane druk met grote snelheid naar boven geduwd. De meest voorkomende mineralen zijn calciet, glimmer (biotiet en phlogopiet) pyroxenen zoals augiet en aegirien en verder het onbekende mineraal meliliet, magnetiet, olivijn, apatiet en nefelien.
De kleur van de gesteenten varieert sterk. Donkergrijs, groengrijs, groenbruin en groenzwart.zijn de meest voorkomende kleuren. Door weersinvloeden is de kleur ook vaak blauwgrijs.
Voor de met een loep gewapende stenenverzamelaar is het vaak ondoenlijk om de aanwezige mineralen de juiste naam te geven. Alleen slijpplaatonderzoek kan dan uitkomst bieden.
We zullen nu enige variëteiten de revue laten passeren.
De foto’s hierboven tonen enkele voorbeelden van de “gewone” biotietrijke Alnöiet. Het voor het oog donkere gesteente is zeer kalkrijk. Bij contact met zoutzuur ontstaat namelijk een sterke opbruising. Opvallend in dit bijna porfierische type zijn grote kristallen van zeer donkere Flogopiet. (magnesium mica). Dat we hier met een micasoort te maken hebben is duidelijk te zien aan de splijting, die voor het oog overeenkomsten heeft met het veel meer voorkomende muscoviet. Veldspaten en kwarts ontbreken. De kalkrijke grondmassa bestaat vooral uit meliliet en biotiet, aangevuld met kleine hoeveelheden pyroxeen, magnetiet en/of olivijn.
De stenen van de foto’s 5 en 6 zijn Alnoït breccies. Over het ontstaan hiervan worden verschillende meningen gegeven. Zo zouden de breccies zijn ontstaan doordat het magma met grote snelheid omhoog werd geduwd waardoor fragmenten van gesteenten uit de wanden van de kraterpijp werden meegenomen. Een tweede mening is, dat bij het omhoogstuwen de gangen en spleten verstopt raakten en er een ontploffing plaatsvond, waardoor magma vermengd met omringend gesteente op het aardoppervlak terecht kwam en daarna stolde als breccie. De hoofdzakelijk groene grondmassa bevat kleine insluitsels van allerlei mineralen, waaronder biotiet. De grotere insluitsels bestaan vooral uit gneis, graniet, diabaas en lichtgekleurde soviet. Verder zien we donkere insluitsels van pyroxeen en amfibool. De groenachtige grondmassa zelf bestaat mogelijk uit (donkergroene) olivijn en mogelijk uit olivijn omgezette serpentijn. Voor het definitief vaststellen van de voorkomende mineralen is slijpplaatonderzoek echter beslist noodzakelijk.
De stenen van de foto’s 7 t/m 9 tonen enkele Alnöietsyenieten. Deze stenen staan bekend als nefeliensyenieten, maar slijpplaatonderzoek van een dergelijke steen door dhr. H. Scheerboom heeft enkele tientallen jaren geleden aangetoond, dat nefelien in de door hem bestudeerde steen ontbreekt. In plaats daarvan werd veldspaat aangetoond. De donkere mineralen bestonden die steen vooral uit pyroxeen, die was omgezet naar amfibool. De gerode kleur is waarschijnlijk ontstaan door rijkelijke aanwezigheid van het ijzermineraal hematiet. Verder bevatte de steen relatief vrij veel apatiet. W. Hellinga wijst er in “Elseviers Zwerfstenengids” op dat de veldspaat is vervangen door nefelien waarbij ijzermineraal voor de rode kleurvorming heeft gezorgd.
De steen op foto 10 behoort weer tot de Alnöiet syenieten. De roodkleuring kan het gevolg zijn van de aanwezigheid van ijzermineralen. Het witte mineraal is mogelijk calciet. De donkere mineralen bestaan waarschijnlijk uit een biotiet, pyroxenen en amfibolen.
Steen 11. Borengiet. Borengiet is een gesteente dat praktisch alleen bestaat uit alkaliveldspaat en met wat fluoriet. De roodkleuring is weer ontstaan t.g.v. de aanwezigheid van ijzermineralen. Het is een van de meest kaliumrijke gesteenten die we kennen. De plek van oorsprong op Alnön is bijzonder klein en de kans op een vondst is zelfs in Scandinavië praktisch nihil.
De steen van foto 12 is eveneens een zeer zeldzaam gesteente van Alnön, nl Sövite/Söviet. Het is een middel- tot grofkorrelig eruptief kalkgesteente met variabele accessoires als amfibool, biotiet, pyriet of fluoriet. De kans op een zwerfsteenvondst is ook voor dit gesteente nihil.
b. Botnische Golfporfieren. (1,6 miljoen jaren)
Van de Botnische Golfporfieren is het momenteel niet zeker of ze als gidsgesteente kunnen worden beschouwd of slechts als typen, die ook van andere herkomstgebieden afkomstig kunnen zijn.
Van de Botnische Golfporfieren is het exacte herkomstgebied nog altijd niet gevonden. Aan de hand van vondsten op met name de Ålandeilanden en de Zweedse zuidwestkust ten zuiden van de stad Pori gaat men er van uit, dat het gebied van herkomst ergens midden in de Botnische Golf ligt zo ongeveer op de hoogte van het Zeedse eiland Rödö. (Zie kaartje foto 1.) Men kan deze conclusie trekken a.h.v de bekende stromingen van het landijs.
Botnische Golfporfieren zijn te verdelen in drie soorten nl. Botnische Albietfelsiet porfieren, Botnische Felsietporfieren en Botnische Kwartsporfieren, die we hierna afzonderlijk zullen bespreken.
Elk van deze drie soorten heeft zo zijn eigen kenmerken, maar er zijn ook kenmerken, waaraan alle drie soorten voldoen.
In de eerste plaats ontbreken in alle typen donkere mineralen als biotiet en hoornblende. Regelmatig komen ook chlorietvlekjes voor. Soms zijn ze alleen met de loep goed zichtbaar. Bovendien is de grondmassa vaak wat slierig en onregelmatig gekleurd. Dit alles ontstaat door kleurwisselingen in de grondmassa. Verder is de aanwezigheid van een wisselende hoeveelheid bijna wit gekleurde, meestal hoekige albietkorrels een belangrijk herkenningsteken. Albiet behoort tot de plagioklaasgroep.
Een aantal Botnische Golfporfieren heeft een naam. Deze namen hebben echter niets te maken met de plaats van herkomst, maar hebben te maken met bepaalde variëteiten, die op de Ålandeilanden en de Finse kust (Kyrkby) zijn gevonden en de naam hebben gekregen van het eiland (bijv. Åva) of het dorp/stadje (bijv. Kvarnbo) waar ze zijn gevonden.
Omdat via gevonden rotsmonsters het gebied van herkomst niet onomstotelijk vaststaat, is er wel discussie geweest over de vraag of deze Botnische Golf gesteenten wel bij de gidsgesteenten mogen worden gerekend. Bovendien komen gesteenten m et de zelfrde kenmerken ook voor op andere plekken in Scandinavië. Ook zijn enkele typen moeilijk te onderscheiden van bepaalde helleflinten, enkele gesteenten uit Dalarna (Klittberg) en de Bruine Oostzee Kwartsporfieren. De Botnische Golfporfieren zijn dus eigenlijk een bepaalde type stenen, waarvan de afkomst niet geheel met zekerheid is vast te stellen. Tussen de verschillende soorten Botnische Golfporfieren bestaan veel overgangen. Bij determinatie houden we ons hier dan ook bij de al eerder genoemde indeling van: Botnische Albiet-Felsietporfier”, ”Botnische Felsietporfier” en “Botnische Kwartsporfier”.
c. Felsietporfieren
Botnische Albiet-Felsietporfieren
Deze gesteenten hebben een helleflint-achtig uiterlijk. (Schelp-achtige breuk en lichtgekleurde verweringskorst.) De grondmassa is gewoonlijk grijszwart van kleur. In deze grondmassa liggen slechts een klein aantal eerstelingen. Dit zijn vooral kleine witte tot iets roodachtige korrels albiet. (een plagioklaassoort.) Vaak zijn ze hoekig van vorm. Verder vinden we in de grondmassa kleine chlorietnesten. Kwartsen ontbreken. Omdat het gesteente zeer hard is en een scherpe breuk heeft, werd het in de steentijd gebruikt voor het maken van werktuigen. Helaas kunnen we van deze soort stenen geen foto’s tonen.
Botnische Felsietporfieren.
De felsietporfieren hebben een dichte grondmassa, maar de breuk is minder glad en schelpachtig dan bij de albiet-felsietporfieren. Bovendien is de grondmassa vaak minder donker van kleur. Er zijn soms vrij veel kali- en albietveldspaten. Er kunnen kleine kwartsen voorkomen maar deze zijn niet al te groot in aantal. Het aantal chlorietvlekken kan vrij groot zijn. We laten hier enkele voorbeelden zien.
1. Botnische felsietporfier. N.O.P Rechts zien we groene chlorietvlekken. Verwisseling met Klittberg-ignimbriet van Dalarna is mogelijk
2. Detail van 1. De pijlen tonen albietkorrels. In de grondmassa wisselen donkere en lichter gekleurde delen elkaar af. Mogelijk een gevolg van de magmastroming
3. Botnische felsietporfier. N.O.P. We zien een dichte grondmassa met enige zeer kleine kwartsen en een grote witte eersteling van albiet.
d. Botnische kwartsporfier
Botnische kwartsporfieren komen voor in talloze typen, die een aantal overeenkomsten vertonen. Over het algemeen is er sprake van een dichte grondmassa, die vaak wat vage slieren vertoont. Onder een loep is zo nu en dan een vergroeiing te zien van zeer fijne kwartsen met kaliveldspaat. Alle typen hebben gewoonlijk matig veel tot zeer veel eerstelingen van kaliveldspaat, die meestal onregelmatig van vorm zijn. Ook bevat het gesteente gewoonlijk wat lichtgekleurde plagiokazen (albiet), die vaak kleiner zijn dan de kaliveldspaten en niet erg opvallen.. De vrij liggende kwartsen zijn meestal klein. Biotiet, hoornblende en andere zwarte mineralen komen gewoonlijk niet voor. Wel zijn er geregeld kleine vlekjes van chloriet te vinden. Zoals al eerder is vermeld, hebben enkele variëteiten de naam gekregen van de plaats, waar ze op de Ålandeilanden of Zuidwest-Finland zijn gevonden. De meeste zwerfstenen van de Botnische Golf die we vinden, voldoen niet aan de kenmerken van deze typen. Ook zijn er typen die wat samenstelling betreft, de typen met naam benaderen, maar het waarschijnlijk net niet zijn. Bepaalde typen Botnische kwartsporfieren kunnen worden aangezien voor Bruine Oostzeeporfieren De Oostzeeporfieren hebben echter over het algemeen een groter aantal veldspaten. Ook hebben ze een blekere kleur en zijn vaak platter of langwerpiger van vorm dan de meer geronde Botnische exemplaren.
We tonen hier enkele voorbeelden van de talloze verschillende typen.
7. Detail van 6. Pijl A toont een reactierand, pijl B toont Albiet, pijl C een kwartskorrel. IIn de grondmassa bevinden zich veel zeer kleine kwartsen.
9. Detail van 8. De pijl toont groene chloriet. Verder zien we een mengelmoes van lichtgekleurde alkaliveldspaat en plagioklaas, waaronder albiet
10. Botnische kwartsporfier. Veenwouden. Een steen vol vergroeiingen van kleine kwartsen en kaliveldspaat.
11. Botnische kwartsporfier. Een steen met witroze alkaliveldspaat, witte tot witgroene plagioklaas en geringe hoeveelheden albiet en groene chloriet.
e. Botnische gneisgraniet (1,6 miljard jaren)
Botnische gneisgranieten hebben dezelfde rode kleur als de Ålandgesteenten. Het gesteente bestaat vooral uit suikerkorrelige witte kwarts en rode veldspaat. De kwarts ligt vaak is slieren en strepen door het gesteente. (Zie nr. 2) Weinig donkere mineralen.
Vanwege het feit, dat dit gesteente vaak gevonden wordt op plaatsen waar ook veel Åland- en Botnische Golfgesteenten worden gevonden, is de Botnische Golf zeer waarschijnlijk de plaats van herkomst.
Rödö. Algemeen. (1500-1600 miljoen jaren.)
Rödögesteenten zijn afkomstig van of uit het zeegebied en eilandjes rondom het eilandje Rödö(n) in de buurt van de Zweedse stad Sundsvall. Het zijn gewoonlijk gesteenten met rode kaliveldspaten. Soms echter kunnen ze ook bruinachtig van kleur zijn. De ronde veldspaten van de rapakivigrsteenten kunnen wel enkele cm groot zijn.
De plagioklaas is meestal wit of een beetje geelachtig van kleur. Groene en rode plagioklaas komt echter ook voor.
De kwartsen zijn gewoonlijk lichter van kleur dan de kwarts van de Ålandgesteenten. De kleur varieert meestal tussen lichtgrijs en blauw. Vooral de blauwachtige kwartsen vallen vaak op. De Rödö gesteenten zijn over het algemeen rapakivigesteenten. Dat houdt in dat ze twee generaties alkaliveldspaat en kwarts hebben. De eerst generatie kwarts bestaat uit vrije, vaak ronde korrels met de hierbovengenoemde kleuren. De kleine kwartsen van de tweede generatie zijn vaak donkerder van kleur. Vaak zijn ze grafisch vergroeid met de alkaliveldspaat. Echt donkere kwartsen komen niet voor.
Donkere mineralen zoals biotiet en hoornblende komen weinig voor.
Een opvallend kenmerk is de aanwezigheid van wisselende hoeveelheden witte kalkspaat. (Calciet) Helaas echter zijn ook een gering aantal variëteiten waarin geen kalkspaat voorkomt of waar het mineraal slechts met een loep of microscoop zichtbaar is. Dit maakt het determineren moeilijker.
Ook is de aanwezigheid van kalkspaat geen bewijs, dat het betreffende gesteente van Rödö afkomstig is, omdat het mineraal ook ook voorkomt in stenen uit andere gebieden.
Het is nog al eens lastig om een gesteente, waarvan men vermoedt dat het van Rödö afkomstig is de juiste naam te geven. Er zijn namelijk veel overgangen tussen de gesteenten en bovendien zijn bepaalde typen moeilijk van gesteenten uit Ragunda te onderscheiden. We beschrijven nu enkele typen.
f. Rödö rapakivigraniet. (1,5 miljard jaren)
Rödö rapakivigranieten zijn eigenlijk rapakivi’s waarbij de plagioklaaszoom rond de ovoïden (bijna geheel) ontbreekt. Soms worden de ovoïden wel omringd door een roodachtige rand, maar deze randen bestaan uit kaliveldspaat. Het zijn gesteenten met een rode grondmassa en volrode tot donkerrode ovoïden. De fijnkorrelige grondmassa vertoont grafische vergroeiingen met kwarts. Onder een loep zien we hoekige, langwerpige kwartslichamen. Deze grafische vergroeiingen komen ook voor in de kaliveldspaten. De kleur van de zelfstandige kwartskorrels beweegt zich tussen lichtgrijs tot blauwachtig. De meeste plagioklaas vertoont zich in kleine kristallen. Vaak zijn deze wat grijs-geelachtig van kleur. Soms somt groenachtige chloriet voor. Kenmerkend voor granieten van Rödö zijn de tot 1 cm grote aggregaten van kalkspaat. (Nr.6) Als de kalkspaat ontbreekt moet men afgaan op de rode/dieprode kleur en de grijze tot blauwachtige kwartsen. Ålandgesteenten zijn meestal iets bruiner van kleur en de kwartsen donkerder. Bovendien zijn de kwartsen van de Rödögesteenten minder gebarsten dan de exemplaren van Åland. Deze gesteenten bevatten geen kalkspaat.
4. Rödö rapakivi-graniet. Rots. Rödö.. Kwarts van de 2e generatie is in een kleine hoeveelheid aanwezig. De plagioklaas is witgeel.
7. Detail van 6. De pijl toont een insluitsel van kalkspaat. De 2e generatie kwarts ligt fraai rond de ovoïden.
Hieronder twee foto’s van de rode rotsen van Rödö.
g. Rödögranietporfier. (1,5 miljard jaren)
Rödö granietporfier. Rots Skorven.
Een detailopname van een stuk vaste rots zoals dat voorkomt op Skorven Foto: fam. Scheerboom Doorn..
In het Rödömassief bevinden zich zeer veel aders met ganggesteenten. In deze gangen hebben zich o.a. granietporfieren gevormd. De stenen uit deze gangen verschillen nog al van elkaar. Ook de beschrijvingen van de verschillende auteurs bevatten verschillende gegevens. Het zeer grote aantal verschillende typen zal daar mogelijk mee de oorzaak van zijn. We besteden hier aandacht aan de meest genoemde kenmerken.
De stenen hebben over het algemeen een fijne tot middelkorrelig granietachtige grondmassa. De vrije kwartsen in die grondmassa zijn gewoonlijk rond en grijsachtig van kleur. Het aantal, de grootte en de kleur van de kaliveldspaten varieert. De kleur is meestal rood maar kan ook wat geelachtig zijn. Veel kaliveldspaten hebben een anders gekleurde rand. (Rood, geel, oranje) Hieraan zijn de stenen goed te herkennen. Plagioklaas komt voor in wisselende hoeveelheden. Donkere mineralen liggen verspreid door het gesteente. De hoeveelheden zijn gewoonlijk klein.
Zandstra (1988) vermeldt dat de juiste typen nog een zekere overeenkomst met het rapakivi hoofdtype moeten vertonen. Tussen Rödögranietporfier en Rödökwartsporfier zijn veel overgangen.
3. Rödö granietporfier. Harkema. Een meer rapakiviachtig type. Veel eerstelingen hebben een bruinrode rand. Sommige een witte. .
h. Rödökwartsporfier.
Rödökwartsporfieren bestaan uit een groot aantal verschillende typen, die er heel verschillend uit kunnen zien.Voor het oog zijn het vaak erg “rommelige” stenen. Ze zijn afkomstig uit gangen van Rödö en omgeving. Op de stranden van Rödö vindt men voorbeelden van onbekende typen, zodat het aannemelijk is, dat een aantal typen uit de Botnische Golf afkomstig is.
Hoewel de Rödö kwartsporfieren als gidsgesteente worden beschouwd kunnen bepaalde typen soms ook uit de andere rapakivigebieden van Noord-Zweden afkomstig zijn.
Een belangrijk kenmerk van Rödö gesteenten is de aanwezigheid van z.g. “Cumulofierische” kaliveldspaten. Cumulofierische veldspaten plakken a.h.w. aan elkaar. De kaliveldspaten kunnen ook voorkomen in groepjes, net zoals bij bepaalde gesteenten van Ragunda.
Een ander belangrijk kenmerk is groepsgewijze ligging van de kwartsen.
1. Rödökwartsporfier. Rots. Rödö. De veldspaten verschillen sterk in grootte. Enkele witte plagioklazen hebben een kern van kaliveldspaat.
2. Rödökwartsporfier. Rots. Rödö. De kwartsen vormen soms kleine agregaten en liggen zo nu en dan in groepjes.
3. Rödökwartsporfier. Rots Rödö. De veldspaten verschillen weer sterk in grootte. Rechts onder zien we een insluitsel van basalt.
4. Rödökwartsporfier. Rots. Rödö. Enkele lichtgekleurde, rechthoekige plagioklazen hebben een kern van kaliveldspaat.
5. Rödökwartsporfier. Drachten. Een steen met vooral rechthoekige roodachtige kaliveldspaten en groene plagioklazen.
7. Rödökwartsporfier. Werpeloh. De grafische vergroeiingen tussen kwarts en veldspaat zijn goed zichtbaar. De kwartsen zijn grijs of bruinachtig van kleur.
De kleur van de grondmassa kan erg verschillend zijn. (Grijs, bruinachtig, rood, geelachtig) De grondmassa is gewoonlijk dicht tot zeer fijnkorrelig. De grootte van de veldspaten kan in dezelfde steen sterk in grootte verschillen.
De kaliveldspaten zijn gewoonlijk rechthoekig en vaak wat afgerond. Soms bezitten ze een anders gekleurde rand, die vrij breed kan zijn. Deze randen zijn vaak wit of roodachtig van kleur. Gewoonlijk bestaan ze uit plagioklaas. In de veldspaten vinden we vaak iets anders gekleurde verontreinigingen.
Soms hebben de kaliveldspaten een kern van plagioklaas. Een enkele keer hebben ze een kerntje van donkere mineralen.
Plagioklaas is gewoonlijk licht gekleurd, soms wat groenachtig. Het mineraal ligt onregelmatig verspreid in het gesteente. Soms vormt de plagioklaas aggregaten. Ook komt het mineraal als hoekig insluitsel voor in de kaliveldspaten. Sommige grijsgroene plagioklazen hebben een rand van roodachtige kaliveldspaat. Vaker echter vormt plagioklaas een rand rond de kaliveldspaten. Ook komt het voor, dat groenige plagioklazen tegen de kaliveldspaten aan liggen. Zichtbare plagioklaas kan ook ontbreken.
De kwarts kan verschillende kleuren hebben zoals grijs, blauw en doorzichtig
Donkere mineralen (biotiet en hoornblende) zijn over het algemeen niet overvloedig aanwezig. Soms vormen ze aggregaten. Vaak zijn ze wat hoekig.
Rödögesteenten zijn soms moeilijk te onderscheiden van stenen uit Ragunda, waar de veldspaten soms ook aggegaten en groepjes vormen.. Bovendien zijn er overgangen. Als er in een steen calciet voorkomt, is het echter zeker dat het gesteente behoort tot de Rödö groep en niet afkomstig is uit Ragunda.
Herkomst: Fjordmosen Als. Dk.
Een steen met een aantal duidelijke cumulofierische kaliveldspaten. (pijl A). Een aantal groenachtige plagioklazen heeft een brede rand van rode kaliveldspaat. (pijl B). De roodachtige veldspaten hebben soms een witte plagioklaasrand. (pijl C) De kwartsen vormen soms een aggregaat (pijl D) en liggen soms wat groepsgewijs.
In de grondmassa zien we wat witte calciet. (pijl E)
Herkomst: Flyvesandet. Dk.
Pijl A toont een sterk door mineralen vervuilde kaliveldspaat met onduidelijke plagioklaasrand. Pijl B een kaliveldspaat met een vrij grote groenachtige plagioklaaskern. Pijl C toont: “aan elkaar geplakte” kaliveldspaten. Binnen de witte cirkel ligt een duidelijk groepje veldspaten. De vrije plagioklazen zijn wit van kleur. De kwartsen zijn grotendeels afgerond. De grondmassa heeft zeer fijne vergroeiingen van kwarts en kaliveldspaat.
Gorgviken. Vaste rots.
Deze twee kwartsporfieren zijn stukjes vaste rots van het eilandje Gorgviken bij Rödö. Beide stenen hebben opvallend rode kaliveldspaten. Bij de eerste steen is de plagioklaas groen, bij steen 2 geelbruin. In beide stenen is de grondmassa weer gespikkeld door donkere mineralen.
i. Rödörapakivi
Rödörapakivi’s hebben een rode tot geelgrijsrode, grondmassa. In de grondmassa vinden we vaak een aantal dicht op elkaar liggende kaliveldspaten. De grootste zijn kogelrond. De kleinere vaak vierhoekig. Bij zowel de ronde als de vierhoekige veldspaten komen mantels voor van lichtgekleurde plagioklaas. Zelfstandige plagioklaas komt weinig voor. De kleine kristallen zijn meestal geelgrijs van kleur. De ronde kwartsen zijn vaak wat blauwgrijs. Biotiet en hoornblende vormen over het algemeen kleine vlekjes. Kenmerkend voor het gesteente zijn tot 1 cm grote aggregaten van kalkspaat, maar in kleine zwerfstenen ontbreken deze nog al eens. Tussen de veldspaten bevinden zich in meer of mindere mate grafische vergroeiingen van kwarts en veldspaat. Het groene mineraal is chloriet. Lichtgroen mineraal kan ook in epidoot omgezette plagioklaas zijn. Het is niet altijd gemakkelijk om te bepalen of een rapakivi van Åland of van Rödö afkomstig is. De bij de “Rapakivi granieten” vermelde kenmerken kunnen dan eventueel de doorslag geven.
j. Rödösyenietporfier
Rödö syenietporfieren komen in meer dan veertig gangen voor op of in de directe omgeving van Rödö.
De herkomstgebieden van een aantal typen liggen waarschijnlijk in de Botnische Golf.
De syenietporfieren bestaan uit een groot aantal verschillende typen net als de kwartsporfieren.
Ook vertonen ze in veel opzichten overeenkomsten met de kwartsporfieren zoals bijv. de sterke neiging tot groepsgewijze ligging en de aggregaatvorming. (Cumulofierisch). Het enige verschil is eigenlijk alleen het geheel of bijna geheel ontbreken van kwarts