Foto: Vadum Strand. Zuidkant. Dit soort stranden aan de Limfjord is bezaaid met Oslogesteenten.
Gesteentevorming fasen 1 t/m 3
Gesteenten fasen 4 t/m 6
Geologie van de Osloslenk.
Noorwegen heeft een zeer complexe geologie. De oudste rotsen zijn zelfs 3,2 miljard jaren oud. Ook daarna waren er veel geologische activiteiten. Een daarvan was de Caledonische orogenese die 520 – 395 miljoen jaren geleden plaats vond. Tijdens deze periode werden in Europa verschillende gebergten gevormd. Het gevolg was een grote geologische activiteit, ook in het huidige Noorwegen. In het gebied van de Oslo Slenk ontstonden in de bodem rekverschijnselen Hierdoor werd de aardkorst dunner en ontstonden breuken tot wel ongeveer 30 km diepte. Het gevolg was dat de aardkorst inzakte en er verschillende slenken ontstonden die ongeveer een noord-zuid richting hebben. Deze verzakking was 1 km in het noorden tot 3 km in het zuiden van de slenk. De slenk is ongeveer 220 km lang en ten hoogste 60 km breed.
Ten gevolge van het “uitrekken” van de aardkorst werd deze aardkorst dunner. Hierdoor werd de druk lager en steeg de temperatuur dusdanig dat vast gesteente ging smelten en omhoog kwam. Het magma dat hierdoor ontstond kwam omhoog en zorgde er voor dat het onderste vaste gesteente van de aardkorst ging smelten. Dit magma kwam door breuken en spleten aan het aardoppervlak en zorgde voor vulkanen waarvan bij erupties basalten en rhombenporfieren ontstonden. De afzetting van de verschillende gesteenten vond plaats in 6 opeenvolgende fasen.
Hier een beknopt overzicht.
Fase 1. Sedimentaire afzettingen. 312 – 300 miljoen jaren geleden
Fase 2. Door vulkanische activiteit een grote afzetting van basalten. 304 – 291
Fase 3. Rhombenporfier, Larvikiet, Kjelsasiet, Tönsbergiet, Lardaliet, Nefelien Syenieten, Hedrumiet, basalt, Hoornrots, pegmatieten, verschillende ganggesteenten. 294 – 276.
Fase 4. Hevige vulkaan uitbarstingen. Vorming Caldera’s. Rhombenporfier, Ignimbrieten, Vulkanische breccies, Drammengraniet, Finnmarkagraniet/-granodioriet, Alkali gabbro (Oslo Essexiet), Oslo Biotietgranieten Akeriet, Solvsbergiet. 280- 243
Fase 5. Nordmarkiet, Ekeriet. 265 – 255
Fase 6. Grorudiet. 250 – 245
Bespreking van de verschillende fasen.
Als een gesteente bij een bepaalde fase vermeld staat, betekent dat niet dat alleen in die fase dat gesteente werd afgezet. In de volgende fase ging de afzetting gewoon door, maar in verminderde mate. Dit geldt bijvoorbeeld voor Rhombenporfieren, die vooral in fase 3 werden gevormd, maar in verminderde mate ontstonden in de volgende fasen.
Fase 1. Deze fase is eigenlijk een voorloper van de afzettingen in de Osloslenk. Vooral door rivieren werd er een laag sedimentaire afzettingen in de delta afgezet zoals breccies. De dikte hiervan bedroeg hoogstens enkele tientallen meters. (Ten zuidoosten van Honefoss)
Fase 2. In deze fase vonden er alleen basalt uitbarstingen plaats uit spleetvulkanen en schildvulkanen. Er vormden zich verschillende lagen basalt tussen dunne lagen sedimenten., Deze basalten verschilden in samenstelling en hadden een dikte tot wel 1500 m. ( Ten noordwesten van Drammen.) Er zijn typen zonder eerstelingen, maar de meeste typen hebben eerstelingen van vaak omgezette olivijn, augiet en plagioklaas.
Fase 3. Rhombenporfieren. In deze fase was er een toename van de erupties. De erupties van de alkali-olivijn basalten gingen ten noorden van Oslo in verminderde mate door. De vorming van Rhombenporfieren behandelen we bij het gelijknamige hoofdstuk. Dit geldt ook voor de andere gesteenten, die in deze bespreking naar voren komen.
Fase 4. In deze fase ontstonden veel vulkanen op een bijna noord-zuid lopende as. (Van Ramnes ten nw van Tönsberg tot de Glittrevann vulkaan ten n.w van Drammen.). Er ontstonden in deze fase vooral vulkanische gesteenten zoals basalten, ignimbrieten en vulkanische breccies. Olivijn, augietische pyroxeen en plagioklaas kristalliseerden uit het basaltisch magma, waardoor een felsisch, alkalisch, silicarijk magma achterbleef. Door de samenstelling van dit magma ontstonden zeer explosieve vulkaanuitbarstingen. Door al deze hevige vulkanische uitbarstingen verdween veel magma uit de magmakamers. Door dit gebrek aan magma in het bovenste deel van de magma kamer zakte de aardkorst soms wel enkele honderden meters in. Langs de randen ontstonden in de aardkorst spleten en breuken waarboven zich vulkanen vormden.
Fase 5. In deze periode vormden zich grote batholieten. Dit zijn grote hoeveelheden magma van dezelfde soort onder de aardkorst. De gesteenten die ontstonden hebben vaak een hoog percentage perthietische kaliveldspaten, die rechthoekig van vorm zijn. De donkere (basische) mineralen bestaan vooral uit hoornblende augiet/aegirien en biotiet.
Fase 6. Er waren nog maar weinig vulkanische activiteiten. Het enige gesteente dat er toe doet is Grorudiet, dat ontstond ten noorden van Oslo.
Grorudiet Oddesund, Dk.