Oslogebied overige
a. Syeniet Pegmatieten – b. Bordvika ignimbriet – c. Ignimbrieten – d. Grorudiet – e. Vulkanische breccies – f. Jacupirangiet – g. Oslo Essexiet – h. Hoornblende Essexiet – i. Vulkanische conglomeraten.
a. Syenietpegmatieten
Het Oslogebied staat bekend om zijn Alkali Syenietpegmatieten, die daar in verschillende variaties voorkomen. Het meest beschreven zijn de Nefelienpegmatieten, die zijn gerelateerd aan Lardaliet. Van deze gesteentesoort hebben we helaas geen voorbeelden.
De Syenietpegmatieten zijn gevormd in het Perm, zo ongeveer 290 – 250 miljoen jaar geleden. Het zijn dus “jonge” gesteenten vergeleken met de Granietische Pegmatieten, die gewoonlijk ouder zijn dan 1 miljard jaren.
Vergeleken met de Granietische Pegmatieten bevatten de syenieten meer donkere mineralen. Het enige lichte bestanddeel is veldspaat. Een groot percentage hiervan is gewoonlijk albiet. Deze veldspaten zijn gewoonlijk perthietisch. Het kan voorkomen, dat het perthietisch karakter zich uit d.m.v. fijne streepjes in de veldspaten en zo de scheiding van plagioklaas en kaliveldspaat aangeven. Het komt echter ook voor, dat de twee veldspaatsoorten zich met elkaar hebben vermengd, zodat onderscheid totaal niet zichtbaar is. Deze uiterst fijne vermenging kan de bekende blauwe schittering veroorzaken, die bij Larvikiet nog al eens voorkomt. Helaas schijnt deze schittering bij Larvikietpegmatieten gewoonlijk te ontbreken.
Uiteraard komt kwarts in dit soort pegmatieten niet voor.
Donkere mineralen uit de amfibool- en pyroxeengroep zijn gewoonlijk rijkelijk aanwezig.
1. Alkali syeniet pegmatiet. Rots Larvikietmassief. – Dit stuk rots is afkomstig uit een gang in het Larvikietmassief. Het is eigenlijk een Larvikietpegmatiet.
3. Nefelien syeniet pegmatiet. Kust bij Lyngs. De steen kan ook worden gedetermineerd als Lardalietpegmatiet
5. Alkali syeniet pegmatiet. Kås Hoved. In een grondmassa van kaliveldspaat vinden we een wirwar van met name augiet en hoornblende.
b. Drammen/Bordvika-ignimbriet (295 – 275 miljoen jaren)
Bordvika-ignimbriet ook wel Drammen-ignimbriet genoemd is afkomstig uit de Glitrevann Caldera ten zuiden van Oslo. Het gesteente is ontstaan uit de vulkanische as van gloedwolken, die ontstonden tijdens een enorme vulkaanuitbarsting. Door deze uitbarstig verdween als het ware het complete “dak” van de magmahaard eronder. Hierdoor vond een enorme verzakking plaats waardoor een enorme krater (Caldera) ontstond. Behalve Bordvika graniet ontstonden ook nog andere soorten ignimbrieten, die bekend staan als Oslo-ignimbriet. Bordvikagraniet maakt ook deel uit van deze Oslo-ignimbrieten.
Bordvikagraniet is een gemakkelijk te herkennen gesteente. In een meestal zeer donkerbruine grondmassa liggen een groot aantal kleine lichtrode kaliveldspaten waarvan de grotere exemplaren vaak rechthoekig van vorm zijn. De vele vaak afgeronde kwartsen zijn grijs van kleur. Verder komen in de grondmassa insluitsels(xenolieten) voor van o.a. basalt. Ook komen brokstukjes voor van andere gesteenten, vooral porfieren.
c. Ignimbrieten uit het Oslogebied
De stenen 1 t/m 4 zijn afkomstig uit de Glitrevann Caldera. Zij zijn dan ook te beschouwen als Oslo-ignimbrieten. De ingimbrieten 5 t/m 8 komen mogelijk ook uit deze caldera, maar ze kunnen ook afkomstig zijn van een andere plaats in het Oslogebied . In beide stenen vinden we kleine fragmenten van Oslogesteenten. Helaas komen die op de foto’s niet naar voren. Opvallend aan de stenen zijn de brede, met vulkanische as gevulde vlammen. Op de foto’s 5 t/m 8 hebben deze vlammen bovendien reactieranden. Deze reactieranden zijn waarschijnlijk een gevolg van de grote ouderdom, waardoor chemische reacties hebben plaats gevonden tussen de randen van de vlammen en de omringende grondmassa.
d. Grorudiet
Grorudiet is genoemd naar Grorud, een soort “voorstadje” vlak ten noordoosten van Oslo. Het gesteente heeft een fijnkorrelige kwartsitische, groenachtige grondmassa. Deze groentinten kunnen van elkaar verschillen. De grondmassa bestaat vooral uit kaliveldspaat, plagioklaas en kwarts. In de grondmassa liggen een aantal roodachtige of witte eerstelingen van veldspaat. Ze zijn onregelmatig van vorm. Opvallend kenmerk van het gesteente is de aanwezigheid in de grondmassa van een gering aantal zeer kleine aegiriennaalden. (Nr.3, 7. Pijlen)
e. Vulkanische breccies (295-275 miljoen jaren)
Van deze gesteenten is de exacte plaats van herkomst over het algemeen niet bekend. Men heeft pas zekerheid over herkomst uit het Oslogebied, als de stenen minstens één fragment bevatten van een herkenbaar Oslogesteente bijv. Rhombenporfier.
Tijdens een vulkaanuitbarsting kan allerlei materiaal uit de kraterpijp en van buiten de krater worden meegenomen. Deze scherpe brokstukken verkitten met de stollende ignimbrietische grondmassa en vormen in de ignimbrieten grotere brokstukken. Dergelijke stenen kan men vulkanische breccies noemen.
Niet iedereen maakt onderscheid tussen ignimbrieten en vulkanische breccies. (Bijv. de Deense stenensites). Men rangschikt de stenen onder de ignimbrieten. Mogelijk doet men dit, omdat het onderscheid tussen ignimbriet en breccie moeilijk is vast te stellen. Wij geven de stenen aan met de naam “vulkaniet”.
Sommige stenen met een fijnkorrelige grondmassa rekent men tot de tuffieten.
8. Vulkanische breccie. Kås Hoved, Een, waarschijnlijk door ijzer, fel rood getint type. De grondmassa is tuffietisch.
9. Vulkanische breccie. Knud Strand. In dit type liggen de klasten vaak tegen elkaar. Men spreekt dan wel van een agglomeraat lava.
f. Jacupirangiet
Een exemplaar van dit zeer zeldzame gesteente werd in 1972 door J. Veenstra gevonden in Veenwouden. De naam is afkomstig van een dal in Brazilië.
Jacupirangiet hoort bij de pyroxenieten. Deze gesteenten zijn hard, taai en zwart van kleur. In het Oslogebied komt een type voor, dat zich goed laat onderscheiden van de andere pyroxenieten in Scandinavië. Het is een gesteente dan voor ongeveer viervijfde deel uit augiet bestaat en voor de rest uit erts. (titanomagnetiet). Een magneet blijft dan ook kleven op het zaagvlak van de steen.
Andere mineralen zijn vaak alleen in zeer kleine hoeveelheden aanwezig.
In Zuid-Noorwegen komen twee variëteiten voor. De variëteit, die door Veenstra werd gevonden behoort tot het type, dat is onder te brengen bij de porfirieten. Het gesteente bestaat uit een aantal zwarte augieteerstelingen, die omringd worden door een grijszwarte felsitische (zeer dichte) grondmassa. Deze augieteerstelingen kunnen tot 25 mm lang worden, maar in de steen uit Veenwouden zijn ze kleiner.
Het porfiriesche type is goed bestand tegen verwering. Dit houdt in, dat het zwarte gesteente met zijn glanzende augieten op plaatsen waar veel Oslogesteenten voorkomen saarschijnlijk moet kunnen worden gevonden.
(Gegevens ontleend aan: “Gidsgesteenten”. G.J. Zandstra 1988. Blz. 399.)
g. Oslo-Gabbro/Oslo-Essexiet (295 miljoen jaar)
Het gesteente, dat we hier tonen heeft zowel een geologische naam als een zwerfsteenkundige. De term Essexiet wordt in de geologie niet meer gebruikt en de Oslo-Essexieten deelt men in bij de Oslo-gabbro’s. Bevat een dergelijke steen grote, brede plagioklaastabletten dan spreekt men van “Plagioklaasporfierische Oslo-Gabbro”. Oslo-Essexiet is een Noorse naam voor een groep op essexiet lijkende gabbroïde gesteenten, die in de omgeving van Oslo uit meer dan tien verschillende kraterpijpen zijn gevormd. Oslo-essexiet kent een groot aantal varianten, waarvan de namen vooral worden bepaald door de percentages plagioklaas en donkere mineralen. Verreweg de meeste varianten horen bij de gabbro’s. Een van de varianten is het augietrijke gesteente Kauaiet. Het is moeilijk om alle varianten te herkennen. Over het algemeen heeft het gesteente een wat donkergroene grondmassa.De voornaamste mineralen zijn augiet, amfibool, olivijn en plagioklaas. De structuur varieert van fijn- tot grofkorrelig. De fijnkorrelige variëteiten zijn ganggesteenten, de middel- en grofkorrelige stenen zijn dieptegesteenten met vaak fijne naalden van augiet en/of plagioklaas. De plagioklaas porfierisch typen, behoren uiteraard ook tot de ganggsteenten. Een type, dat overeenkomsten vertoont met een bepaalde soort Oslo-basalt wordt op plaatsen met relatief veel Oslo gesteenten nog wel eens gevonden. Aan de buitenkant en op een zaagvlak zijn deze porfierische varianten over het algemeen redelijk goed te herkennen aan de lineaire ligging van de witte plagioklaas-eerstelingen. Soms loopt de lineaire ligging door het gehele gesteente, soms ook vormen groepen langwerpige plagioklaastabletten een bepaalde parallelle gerichtheid.
1. Oslo essexiet. Opende. Een porfierisch type, Door een verkeerde zaagrichting komt de gelijkgerichtheid van de plagioklazen op deze foto niet goed naar voren.
2. Oslo essexiet. Ertebolle. Een steen met een zeer duidelijke parallelle ligging van de grote hoeveelheid plagioklaaslijstjes. Porfierisch.
3. Oslo essexiet. Nij Beets. Een fraai porfierisch type met veel lineaire plagioklazen, die in vorm en grootte verschillen. In de grondmassa bevindt zich mogelijk olivijn.
5. Oslo essexiet. Vadum Strand. Een type met veel pyroxeen en een groot aantal witte plagioklaaslijstjes. Mogelijk het type Kauaiet.
7. Oslo essexiet. Kås Hoved. – Naast smalle plagioklazen zien we hier ook brede, wat afgeronde exemplaren. Weer een porfierisch type.
h. Hoornblende-essexiet
Hoornblende-essexiet is een opvallende variant van Oslo-Essexiet. In dit gesteente is de augiet vervangen door naalden van groenzwarte hoornblende. Het gesteente heeft gewoonlijk een, door de rijkelijke aanwezigheid van plagioklaas, zeer lichtgekleurde grondmassa. Door verwering is dit verschijnsel in zwerfstenen vaak erg opvallend. Vanwege de mineralogische samenstelling hoort het gesteente eigenlijk tot de diorieten. Een variant van dit gesteente is Kauaiiet, dat meestal grote plagioklaaskristallen bevat, maar volgens de schaarse beschrijvingen zijn er ook door plagioklaas lichtgekleurde typen met fraaie hoornblendenaalden. Kiest men bij determinatie voor zekerheid, dan biedt de naam Hoornblende-Essexiet uitkomst.
1. Hoornblende essexiet. Opende. Een steen met een lichtgekleurde plagioklaasrijke grondmassa en glinsterende zwarte hoornblendenaaldjes.
3. Hoornblende Essexiet. De Westereen Een steen met een lichtgekleurde plagioklaasrijke grondmassa en glinsterende zwarte hoornblendenaaldjes.
i. Vulkanische conglomeraten
Vulkanische conglomeraten ontstaan als (vaak door regenwater) verplaatste vulkanische steentjes, door een bindmiddel aan elkaar worden gekit. Osloconglomeraten bestaan vaak uit rolstenen van Rhombenporfier of Oslobasalten. Vaak hebben ze bruinachtige kleuren. Rhombenporfierconglomeraten komen o.a. voor op de bodem van de Oslofjord, oostelijk van Tønsberg. Het verschil met breccies is, dat de klasten niet hoekig, maar rond zijn.
We tonen hier een conglomeraat, dat bestaat uit rolstenen van een fijn type Oslobasalt.
Terug naar Oslogebied
Contact opnemen?
Statistieken
