Selecteer een pagina

Fase 3. Rhombenporfieren - Overige Oslogesteenten

A. Rhombenporfier . A1. Rechtoekporfier – A2. Rhombenporfier-amandelsteen – A3. Rhombenporfier Gangtypen – A4. Rhombenporfier Opvallende typen – B. Hoornrots – C. Porf. hoornblende gneis v Skien – D. Porfieren Oslogebied.

A. Rhombenporfieren.(294- 276 miljoen jaren)

Rhombenporfieren zijn uitvloeiings gesteenten van het geologisch tot de monzonieten behorende dieptegesteente Larvikiet. De meeste Rhombenporfieren horen geologisch bij de Latieten en soms bij de Trachieten (diagram v Streckeisen)
Fase 3 is de fase waarin de meeste Rhombenporfieren zijn gevormd. Na fase 3 gingen de erupties in veminderd aantal nog enkele tientallen miljoen jaren door. De twee voornaamste gebieden waar erupties plaatsvonden, die aanleiding waren tot het ontstaan van Rhombenporfieren waren Vestfold en Krogskogen. Ook buiten deze gebieden vonden verspreid over de gehele Osloslenk, ook na fase 3, erupties plaats. In totaal zijn er in Vestfold in 10 miljoen jaren ongeveer 50 erupties geweest en in Krogskogen in 14 miljoen jaren ongeveer 20. Zo te zien kan dat de indruk geven dat het in genoemde periodes een vulkanische “drukte” van belang was, maar als je even een rekensommetje maakt blijkt dat er zich in Vestvold gemiddeld ongeveer één keer per 200.000 jaar een eruptie plaatsvond, waarbij vooral in Krogskogen over een oude rhombenporfierlaag weer nieuw materiaal werd afgezet.

Oorzaken van dit proces:
Een relatief hoge uitvloeiings temperatuur. (1050 – 1100 gr. C)
Een hoog gehalte opgeloste gassen. Opgelost water en o.a. halogenen (Fluor).
Hierdoor werd een snelle stolling tegengegaan, waardoor de lava zich goed kon verspreiden. Rhombenporfieren hebben gewoonlijk een dichte grondmassa, die bestaat uit veldspaat. Deze veldspaat bevat veel silica en bevat bovendien een hoog gehalte aan natrium. Kwarts ontbreekt.
De veldspaten zijn vaak ruitvormig. Ruitvorm komt in gesteenten weinig voor. Deze vorm is ontstaan door de toch wel ongewone samenstelling. Het kristallisatie van de veldspaten begon al bij een relatief hoge temperatuur van ongeveer 1200 gr. C. Bij deze hoge temperatuur vermengden kaliveldspaat en plagioklaas zich tot kristallen van het mineraal anorthoklaas. Bij uitkristallisatie ontstaat dan een ruitvorm. Bij een temp. Van ongeveer 700 C, toen de lava al was gestold vond er weer ontmenging plaats tussen de twee mineralen. De plagioklaas bleef in het midden van de veldspaat en kaliveldspaat vormde een rand. Vaak is het midden van zo’n veldspaat wat vlekkerig. Dit is ontstaan door vervuiling met andere mineralen.
Vaak zijn bij de stenen die we vinden de veldspaten niet allemaal mooi ruitvorming. Oorzaak hiervan is dat stolling plaats vond voordat de kristallen waren uitgekristalliseerd.

Rhombenporfieren komen voor in veel variaties. Verschillende variaties laten we nu de revue passeren.
We tonen eerst een aantal exemplaren die in Nederland zijn gevonden. Vooral in de oostelijke helft van Friesland worden ze nog wel eens gevonden.

De indeling van Oftedahl.

In het vorige hoofdstuk hebben we al naar voren gebracht dat in het Oslogebied tientallen vulkaanuitbarstingen hebben plaats gevonden, waarbij Rhombenporfieren werden gevormd. Er zijn dan ook tientallen verschillende typen waar de eerstelingen in grootte, vorm en aantal van elkaar verschillen. Ook de kleur van de grondmassa van de verschillende typen kan sterk verschillend zijn.
In 1952 heeft de Noorse petroloog Oftedahl de Rhombenporfieren ingedeeld in 26 verschillende typen. (Rp1 t/m Rp26) Binnen elk type zijn er weer verschilllende subtypes, zodat men bij het bepalen van het juiste type de keuze heeft uit tientallen verschillende mogelijkheden

Verschillende typen komen voor op meer dan één locatie. Rp 1 bijv, komt zowel voor in het Krogskogengebied als in Vestvold.Om verwarring te voorkomen plaatste Oftedahl achter de types uit Vestfold een V, bijv Rp1V.
Naast de typen die werden ondergebracht onder de nummers Rp1 t/m Rp 26 onderscheidde Oftedahl ook nog een aantal typen die de naam van de plaats kregen, waar ze voorkomen en typen met bijzondere kenmerken.
Ten slotte bleven er een aantal typen over die niet werden benoemd, omdat de plaats van herkomst onbekend was.
Het benoemen van Rhombenporfieren binnen de classificatie van Oftedahl is voor de stenenverzamelaar een moeilijke opdracht. Slechts een beperkt aantal typen is goed te herkennen. Voor de rest is het vaak een gissen, ook omdat verschillende typen praktisch gelijk zijn.

We tonen hieronder een aantal foto’s van rhombenporfieren, die vooral afkomstig zijn van de stranden van de Limfjord in Jutland.

Een opvallend en fraai type gesteente vormen de z.g. rechthoek- of rektangelporfieren. Ze komen aan de orde in het volgende hoofdstukje.

A1 Rechthoek (rektangel)porfieren.

Rechthoekporfieren vinden we vooral in de Rp13 variant. Enkele behoren tot Rp14.
Deze fraaie gesteenten komen vooral voor ten noorden/noordwesten van Oslo (Øyangen-, Svarten- en Bærum caldera) en in Vestfold ten westen van Holmestrand. Het voornaamste kenmerk van de stenen zijn de rechthoekige of vierkante eerstelingen van plagioklaas en een grondmassa, die meer basische mineralen bevat dan de andere Rp typen. De grondmassa is dan ook nog al eens erg donker van kleur. Deze grondmassa is ontstaan doordat resten van basaltisch magma zich vermengde met monzonitisch magma. Soms ontstonden overgangen naar plagioklaasrijke basalten.
De rechthoekporfieren met smalle lijsten staan het dichtst bij deze soort basalten.
Net als bij de andere typen Rhombenporfieren zijn ook de Rechthoekporfieren aan de hand van vorm, grootte en aantal eerstelingen ingedeeld in verschillende typen.

A2.Rhombenporfier-amandelsteen.

“Rhombenporfier-amandelsteen” is een wat verouderde naam, die alleen nog in de zwerfsteenkunde wordt gebruikt. De nieuwe naam voor dit soort stenen is “Amygdaloïdale Rhombenporfier”. Holten en ronde amandels worden n.l. samengevat onder de naam “Amygdalen”.
In de lava waaruit de stenen zijn gevormd zitten vaak holten, die tijdens de stolling waren gevuld met gassen. De gassen zijn in de loop der tijd verdwenen en de lege holten zijn opgevuld met mineralen, waarvan de aard met een loep niet is vast te stellen Soms zijn de holten mooi rond maar ze kunnen ook erg onregelmatig van vorm zijn.

A3. Rhombenporfieren Gangtypen.

Verreweg de meeste typen Rhombenporfieren zijn uitvloeiingsgesteenten met een dichte of een iets korrelige grondmassa. Er hebben zich echter in gangen en spleten in de aardkorst ook Rhombenporfieren gevormd. De afkoeling ging hier langzamer dan aan het aardoppervlak, waardoor de mineralen in de grondmassa wat meer konden uitkristalliseren. Hierdoor vormden zich met een wat minder fijnkorrelige grondmassa.
De gangen waarin deze soort stenen gevormd werd zijn soms meer dan honderd kilometer lang. De gangen en spleten komen voor in een uitgestrekt gebied. Zelfs tot in de omgeving van de Zweedse kust bij Lysekil ten westen van Uddevalla.
De naam “ganggesteenten” wordt tegenwoordig alleen nog gebruikt in de zwerfsteenkunde. Geologisch rekent men dit soort stenen tegenwoordig tot de dieptegesteenten.

A4. Rhombenporfieren (Opvallende typen)

Als laatste van de hoofdstukken over Rhombenporfieren tonen we nog enkele bijzondere typen. Bij elke steen staat een korte verduidelijking.

B. Hoornrots

Hoornrots is een wereldwijd voorkomend gesteente, dat ontstaat als magma van buiten in aanraking komt met sedimentlagen of deze lagen via de onderkant (magma of lava) binnendringt. De sedimenten worden daardoor omgezet. Men noemt dit wel “contact metamorfose”, ondanks het feit dat door het magma geen nieuwe stoffen werden toegevoegd.

In het Osloslenk waren voor het ontstaan van Drammengraniet en Larvikiet dikke lagen sediment afgezet, waaruit o.a. schalie en kleisteen was ontstaan. Deze schalie en kleisteen werden omgezet in lagen leisteen. Toen met name de Drammenbatholiet werd gevormd, kwamhet magma van de randen in aanraking met de leisteen Ook drong het magma via de onderkant de sedimentlagen binnen. Dit alles gebeurde bij een temperatuur van 900-1000 graden C, op geringe diepte
en bij weinig druk. De sedimenten die in contact kwamen met dit hete magma werden door de hogere temperaturen. De sedimenten (leisteen) werden door de hoge temperaturen als het ware “omgebakken”. Bij de omzetting speelden ook heet water een rol.
Ondanks de hitte bleven de sediment structuren bestaan. (strepen)

Cementsteen/Moler   Vadum strand. Een steen met allemaal rechte banen met weinig kleur. Deze steen is hoogstwaarschijnlijk geen Hoornrots.

De kleuren van het nieuw gevormde gesteente variëren. Zwart, grijs, wit, grijsgroen, enz. Over het algemeen overheersen de donkere kleuren. Kleur en minerologische samenstelling zijn sterk afhankelijk van de aard van het oorspronkelijke gesteente.
In het algemeen kan men stellen, dat de groene kleur wordt veroorzaakt door omzetting van dieptegesteenten. Ook nieuw gevormde glimmerkorels worden wel genoemd als veroorzaker. .Nieuw gevormde veldspaat is gewoonlijk rood of roodviolet. Soms heeft het gesteente nieuw gevormde korrels epidoot.
Vaak heeft Hoornrots alleen mineralen, die worden gevormd bij hoge temperaturen zoals Andalusiet en Corderiet en de donkere mineralen
hoornblende en augiet. Ook kunnen we nieuw gevormde porfieroblasten tegenkomen van Andalusiet, Cordiriet. Kwarts, Veldspaat, epidoot, hoornblende, granaat . e.d. De strook waar de omzetting plaats vond is in de Osloslenk hoogstens enkele km breed. ongeveer 1 km breed.
Het gesteente wordt weinig gevonden. Waarschijnlijk hebben zwerfstenen er van ons land niet bereikt.

C. Porfiroblastische Hoornblende Gneis van Skien. (1 miljard jaren)

Dit gesteente is ongeveer een miljard jaren geleden ontstaan vlak buiten het gebied, waar later de Osloslenk zou ontstaan. Het is een fraai lid van de omvangrijke groep porfieroblastische amfibool metamorfieten, die eigenlijk overal voorkomen en waar ook bepaalde gneizen en schisten toe behoren.
De grondmassa van dit soort stenen is fijnkorrelig tot dicht. Het gesteente van Skien heeft over het algemeen een dichte witte tot grijswitte grondmassa, die ook binnen een steen wat van kleur varieert. Een zekere Bartholomäus heeft in 2014 een groot aantal soorten van dit gesteente onderzocht en kwam tot de conclusie, dat deze grondmassa vooral zou bestaan uit kwarts en veldspaat. In deze grondmassa liggen een aantal grote hoornblende porfieroblasten.

Deze gneis is ongeveer een miljard jaren geladen ontstaan, tijdens de Noors-Zweedse gebergtevorming, toen twee continentale landmassa’s op elkaar botsten. Door druk en zeer grote hitte werden mede onder invloed van hete waterachtige stoffen sedimenten zoals klei en gesteenten omgezet, talrijke mineralen werden afgevoerd en nieuwe toegevoegd. Hierbij hoorden ook de zwarte hoornblende kristallen. Deze groeiden steeds meer aan. Dit alles gebeurde in een ongesmolten, vaste toestand van het gesteente. De aan- en afvoer vond plaats via microporiën.
(We spreken niet van porfier-eerstelingen, maar van “porfieroblasten”, omdat we te maken hebben met een metamorf gesteente)

D. Porfieren uit het Oslogebied

Gedurende de 6 fasen hebben zich behalve de hier genoemde soorten nog tal van andere porfieren gevormd.
In de lava plateau’s en de caldera’s werden vooral Rhombenporfieren gevormd. In de overige gebieden vinden we veel kleine voorkomens van porfieren,(Gangen en kleine dekken), die vaak een lokale naam hebben gekregen. Men geeft deze porfieren de namen Oslo Kwartsporfieren en Oslo syenietporfieren. De veldspaten van deze porfieren zijn vaak roodachtig van kleur en rechthoekig van vorm. Er zijn zeer weinig donkere mineralen.
We tonen enkele voorbeelden.

Terug naar Oslogebied

Contact opnemen?

Statistieken

198135
Users Today : 63
This Month : 592
Total Users : 119640