Fasen 4 t/m 6
a. Ignimbriet vh Oslogebied – b. Drammen-/Bordvika ignimbriet – c. Vulkanische breccies – d. Drammen graniet – d1. Drammen pyterliet – d2. Drammen rapakivi – D3. Drammen kwartsporfier – e. Alkali gabbro – f. Hoornblende Essexiet – g. Finnemarka graniet – h. Akeriet – i. Oslo Biotietgraniet 2 – j. Nordmarkiet -j1. Grefsen syeniet en pulaskiet – j2 Nordmarkiet porf. – j3, Porfierische randfacies – k. Ekeriet – l. Grorudiet
Fase 4. (280 – 243)
Ook tijdens fase 4 ging de vorming van Rhombenporfieren gewoon door, maar de fase wordt vooral gekenmerkt door het ontstaan van een aantal vulkanen en de gevolgen daarvan. Deze vulkanen ontstonden op een denkbeeldige bijna noord-zuid lopende as die begon ten noordwesten van Tönsberg en eindigde ten noordwesten van Drammen. De uitvloeiingsgesteenten waren vooral basalten. (Mogelijk hebben we typen waarvan het ontstaan eigenlijk thuishoort in fase 4, geplaatst bij fase 2.
Olivijn, augietische pyroxeen en plagioklaas kristalliseerden uit het basaltisch magma onder de aardkorst, waardoor een silicium rijk magma, bestaande uit lichtgekleurde (felsische) mineralen achterbleef. Magma dat bestaat uit dit soort mineralen zorgt voor zeer hevige explosieve vulkaan uitbarstingen met gloedwolken. Hierdoor zijn verschillende vulkanische gesteenten ontstaan, zoals ignimbrieten en vulkanische breccies.
Door de hevige vulkaan uitbarstingen ontstond er een tekort aan magma in het bovenste deel van de magmakamer onder de aardkorst. Het gevolg was dat de druk in de magmakamer verminderde en de er boven gelegen aardkorst door het gewicht naar beneden zakte. Hierdoor ontstonden enorme cirkelachtige, ovale en boogvormige verzakkingen met soms een doorsnede van enkele tientallen kilometers. Langzamerhand echter werden de randen door erosie opgevuld met sedimenten uit het omringende gebied, waardoor de verzakkingen nu kleiner zijn dan dat ze oorspronkelijk waren. Langs de randen ontstonden breuken, waardoor daar nieuwe vulkanen ontstonden.
Men noemt dit soort verzakkingen “Caldera’s”.
Oorspronkelijke middellijnen 18 – 36 km. Nu 6 – 12 km.
a. Ignimbrieten uit het Oslogebied. Fase 4 (280 – 243)
De meeste ignimbrieten zijn ontstaan in Vestfold en Krokskogen. Dit gebeurde vooral in het laatst van fase 3 en het begin van fase 4. (288 – ±276) Sommige ignimbrieten zijn te beschouwen als gidsgesteenten zoals de Bordvika Ignimbriet/-Breccie die voorkomt in de Glittrevann caldera.
De stenen 1 t/m 4 zijn afkomstig uit de Glitrevann Caldera. De ingimbrieten 5 t/m 8 komen mogelijk ook uit deze caldera, maar ze kunnen ook afkomstig zijn van een andere plaats in het Oslogebied . In beide stenen vinden we kleine fragmenten van Oslogesteenten. Helaas komen die op de foto’s niet naar voren. Opvallend aan de stenen zijn de brede, met vulkanische as gevulde vlammen. Op de foto’s 5 t/m 8 hebben deze vlammen bovendien reactieranden. Deze reactieranden zijn waarschijnlijk een gevolg van de grote ouderdom, waardoor chemische reacties hebben plaats gevonden tussen de randen van de vlammen en de omringende grondmassa.
Meer lezen over ignimbrieten in het algemeen? Klik hier.
b. Drammen/Bordvika-ignimbriet (295 – 275 miljoen jaren)
Bordvika-ignimbriet is een gemakkelijk te herkennen gesteente. In een meestal zeer donkerbruine grondmassa liggen een groot aantal kleine lichtrode kaliveldspaten waarvan de grotere exemplaren vaak rechthoekig van vorm zijn. De vele vaak afgeronde kwartsen zijn grijs van kleur. Verder komen in de grondmassa insluitsels(xenolieten) voor van o.a. basalt. Ook komen brokstukjes voor van andere gesteenten, vooral porfieren.
De Bordvika ignimbrieten worden ook wel als fijne vulkanische breccies beschouwd. Dit vanwege het ontbreken van “vlammen” zoals die gewoonlijk voorkomen bij ignimbrieten. Je zou het gesteente dan ook een “Ignimbritische Vulkanische Breccie” kunnen noemen.ordvika ignimbriet. Vadum Strand. Een steen met opvallende insluitsels van basalt
Bordvika-ignimbriet ook wel Drammen-ignimbriet genoemd is afkomstig uit de Glitrevann Caldera west-zuidwestelijk van Oslo. Het gesteente is ontstaan uit de vulkanische as van gloedwolken, die ontstonden tijdens een enorme vulkaanuitbarsting. Door deze uitbarstig verdween als het ware het complete “dak” van de magmahaard eronder. Hierdoor vond een enorme verzakking plaats waardoor een enorme krater (Caldera) ontstond. Behalve Bordvika-ignimbrieten ontstonden ook nog andere soorten ignimbrieten, die bekend staan als Oslo-ignimbriet. Bordvikagraniet maakt ook deel uit van deze Oslo-ignimbrieten.
c. Vulkanische Breccies. (295 – 275 miljoen jaren)
Van deze gesteenten is de exacte plaats van herkomst over het algemeen niet bekend. Men heeft pas zekerheid over herkomst uit het Oslogebied, als de stenen minstens één fragment bevatten van een herkenbaar Oslogesteente bijv. Rhombenporfier.
Tijdens een explosieve vulkaanuitbarsting kan allerlei materiaal met grote kracht de lucht in worden geblazen. Terug op de helling van de vulkaan verkitten deze scherpe brokstukken met de stollende ignimbrietische lavamassa en vormen in deze grondmassa brokstukken (Klasten) van zeer verschillende grootte en vaak verschillende kleuren. Deze klasten zijn gewoonlijk hoekig of iets afgerond van vorm. Deze gesteenten noemt men vulkanische breccies. Niet iedereen maakt onderscheid tussen ignimbrieten en vulkanische breccies. (Bijv. Deense stenensites). Men beschouwt daar de stenen als ignimbrieten. Mogelijk doet men dit, omdat de grens tussen ignimbriet en breccie moeilijk is vast te stellen. Sommige stenen met een fijnkorrelige grondmassa rekent men tot de tuffieten.
8. Vulkanische breccie. Kås Hoved, Een, waarschijnlijk door ijzer, fel rood getint type. De grondmassa is tuffietisch.
9. Vulkanische breccie. Knud Strand. In dit type liggen de klasten vaak tegen elkaar. Men spreekt dan wel van een agglomeraat lava.
d. Drammengraniet (280 miljoen jaren)
Drammengraniet is een zeer aluminium rijke graniet, waarvan de batholiet een oppervlakte heeft van maar liefste 650 km2. Het is daarmee het grootste granietcomplex van de Oslo slenk.
Het gesteente komt vooral voor in een gebied rond de stad Drammen en het gebied aan weerszijden van de Drammenfjord.
Drammengraniet heeft een groot aantal verschillende varianten, die variëren van grof (pyterlitisch) tot zeer fijn. (aplitisch). Bovendien komt het gesteente ook nog voor met een rapakivi-, anti-rapakivi- en aplietstructuur.
Het gesteente bestaat vooral uit alkaliveldspaat en kwarts. In de groffe varianten zijn dit vaak de enige mineralen die voorkomen.
De alkaliveldspaat heeft een opvallende zalmrode kleur, waaraan het gesteente goed is te herkennen. Er zijn echter wel kleurverschillen. Soms is de kleur bleekrood, dan weer grijsachtig bruinachtig of oranje. Het zijn echter steeds “zachte kleuren”. Soms is de alkaliveldspaat perthitisch. (doortrokken met witte streepjes van albiet)
Plagioklaas komt in kleine hoeveelheden voor als wat gele of bruinachtige korrels. Door de kleine hoeveelheid plagioklaas is Drammengraniet goed te onderscheiden van Nordmarkiet en Ekeriet, die veel plagioklaasrijker zijn.
In de grondmassa vinden we vaak micrografische vergroeiingen tussen kwarts en alkaliveldspaat. Soms lijkt het gesteente hierdoor veel op een granofier.
Het enige donkere mineraal dat voorkomt zijn aggregaten van biotiet. Soms heeft er omzetting plaats gevonden naar wat groenachtige chloriet.
We tonen hier verschillende typen.
5. Detail van 4. Een steen met dusdanig veel grafische vergroeiingen dat we hier ook van een granofier kunnen spreken.
d1. Drammen pyterliet.
Drammenpyterliet heeft dezelfde zalmrode kleur als Drammengraniet. Het gesteente is echter meer gevlekt door geelachtige kernen van een deel der roze kaliveldspaten en geelachtige plagioklaas. Ook de geelachtig gekleurde plagioklazen hebben nog al eens een iets roodachtige mantel van kaliveldspaat. De kwartsen liggen net als bij de Finse pyterlieten in kransen om de veldspaten. Zwarte mineralen zijn nauwelijks aanwezig. De foto’s tonen een zwerfsteeen uit Werpeloh (D). De pijlen op de detailfoto tonen enkele kwarts kransen die rond de veldspaten liggen.
d2. Drammen (anti) rapakivi.
d3. Drammen kwartsporfier
Ook zijn er bij vulkaanuitbarstingen kwartsporfieren ontstaan. Ze zien er heel verschillend uit maar hebben allemaal de zachte zalmkleurige kleur van donker tot heel licht. We tonen hier een aantal.
e. Alkali gabbro. (Oslo-Essexiet) ±265 miljoen jaren.
Oslo-Essexiet is een verouderde naam. Het “echte” gesteente Essexiet heeft namelijk een percentage kaliveldspaat en bevat bovendien wat Nefelien. Tijdens de periode van hevig vulkanisme waarbij veel magma uit het bovenste deel van de magmakamers verdween, ging in dat gedeelte de druk omlaag. Hierdoor vond opvulling plaats met magma waarin veel mafische mineralen voorkwamen. (pyroxenen en amfibolen). Dit magma drong ook door naar boven in de lege kraterpijpen en spleten die door het zakken van de bodem in de aardkorst waren ontstaan. Door stolling ontstonden hierdoor alkalische gabbro’s en in mindere mate pyroxenieten, anorthosieten en diorieten.
Het aantal voorkomens van deze z.g. “Oslo-Essexieten” is slecht ongeveer 10. De diameter van deze voorkomens is 100m – 1 km. De voornaamste mineralen zijn augiet, amfibool, plagioklaas en olivijn.
Er is een groot aantal typen die variëren van fijn- tot grofkorrelig of porfierisch zijn. De fijnkorrelige typen zijn dieptegesteenten. De groffere typen horen bij de ganggesteenten. Soms vertoont het gesteente een liniaire ligging van de plagioklaas eerstelingen.
1. Oslo essexiet. Opende. Een porfierisch type, Door een verkeerde zaagrichting komt de gelijkgerichtheid van de plagioklazen op deze foto niet goed naar voren.
2. Oslo essexiet. Ertebolle. Een steen met een zeer duidelijke parallelle ligging van de grote hoeveelheid plagioklaaslijstjes. Porfierisch.
3. Oslo essexiet. Nij Beets. Een fraai porfierisch type met veel lineaire plagioklazen, die in vorm en grootte verschillen. In de grondmassa bevindt zich mogelijk olivijn.
5. Oslo essexiet. Vadum Strand. Een type met veel pyroxeen en een groot aantal witte plagioklaaslijstjes. Mogelijk het type Kauaiet.
7. Oslo essexiet. Kås Hoved. – Naast smalle plagioklazen zien we hier ook brede, wat afgeronde exemplaren. Weer een porfierisch type.
f. Hoornblende essexiet.
Hoornblende-essexiet is een opvallende variant van Oslo-Essexiet. In dit gesteente is de augiet vervangen door naalden van groenzwarte hoornblende. Het gesteente heeft gewoonlijk een, door de rijkelijke aanwezigheid van plagioklaas, zeer lichtgekleurde grondmassa. Door verwering is dit verschijnsel in zwerfstenen vaak erg opvallend. Vanwege de mineralogische samenstelling hoort het gesteente eigenlijk tot de diorieten. Een variant van dit gesteente is Kauaiiet, dat meestal grote plagioklaaskristallen bevat, maar volgens de schaarse beschrijvingen zijn er ook door plagioklaas lichtgekleurde typen met fraaie hoornblendenaalden. Kiest men bij determinatie voor zekerheid, dan biedt de naam Hoornblende-Essexiet uitkomst.
1. Hoornblende essexiet. Opende. Een steen met een lichtgekleurde plagioklaasrijke grondmassa en glinsterende zwarte hoornblendenaaldjes.
3. Hoornblende Essexiet. De Westereen Een steen met een lichtgekleurde plagioklaasrijke grondmassa en glinsterende zwarte hoornblendenaaldjes.
g. Finnemarka graniet en Granodioriet (265 – 255 milj. jaren)
De oppervlakte van het herkomstgebied is ±125 km2
De gesteenten zijn: biotietgraniet; Granodioriet en Akeriet. Hiervan is het gebied waar de biotietgraniet voorkomt verreweg het grootste. De gebieden met granodioriet en Akeriet liggen langs de zijkanten en zijn maar klein.
Biotietgraniet.
De biotietgraniet is gewoonlijk grofkorrelig, kwartsrijjk en roodachtig van kleur. Het gesteente bestaat uit dezelfde mineralen als Drammengraniet maar heeft grotere hoeveelheden biotiet, amfibool, plagioklaas en titaniet.
De veldspateng zijn gewoonlijk zonair met een rand van kaliveldspaat en een kern van plagioklaas. Zelfstandige veldspaten ontbreken.
Wij hebben zelf van dit gesteente geen voorbeelden. Voor afbeeldingen van de site “Vendsyssel Stenklub”, klik hier.
Granodioriet.
Deze granodioriet valt op door het grote aantal veldspaten van witte oligoklaas (plagioklaas soort) De randen van de veldspaten bestaan vaak uit roodachtige perthietische kaliveldspaat.
De veldspaten hebben vaak kleine insluitsels. De kwartsen bestaan vooral uit heldere korrels. De donkere mineralen bestaan uit biotiet en wat hoornblende. Soms vormen ze aggregaten.
h. Akeriet
Akeriet is monzonietisch ganggesteente, dat vooral langwerpige voorkomens heeft langs de randen van de Finnemarka batholiet. Een wat groter voorkomen ligt ten noorden van het Glittrevan. Het gesteente heeft een aantal rechthoekige ternaire veldspaatjes (ternair = samenstelling uit twee mineralen) Verder bestaat het gesteente uit oligoklaas biotiet, pyroxeen en kwarts. Het gehalte van deze mineralen varieert aanzienlijk. Het gesteente doet soms denken aan Larvikiet. Voor afbeeldingen van dit gesteente verwijzen we weer naar de website “Skan Kristallin”. Klik hier. Er zijn ook een aantal porfierische typen. De foto hiernaast is daarvan een voorbeeld.
i. Oslo Biotietgraniet 2. (270-240 miljoen jaren)
De biotietgranieten uit het Oslogebied worden op basis van ouderdom, ontstaan en uiterlijk gewoonlijk ingedeeld in Oslo-Biotietgraniet 1 en 2. (Zie: Noordelijke Kristallijne Gidsgesteenten blz. 394) De granieten uit groep 1 zijn het oudst.De vorming daarvan begon zo ruwweg 295 miljoen jaren geleden. De Oslo-Biotietgranieten 2 ontstonden tussen 270 – 240 miljoen jaren geleden.
Bij groep 1 behoren de Drammengranieten en een deel van de Finnemarka granieten. Groep 2 bestaat uit Alkaligranieten.
De gesteenten van groep 1 zijn grofkorreliger dan die van groep 2, die meestal fijnkorrelig zijn. Kwarts en kaliveldspaat zijn de meest voorkomende mineralen. De biotietgranieten 2 hebben een oververzadiging van SiO2 (silicium) waardoor het percentage kwarts hoog is en er een groot aantal vrije kwartsen aanwezig is. Ook zijn er grafische vergroeiingen tussen kwarts en kaliveldspaat. De hoeveelheid plagioklaas is gewoonlijk kleiner dan 10%. Donkere mineralen, biotiet en hoornblende, komen slechts voor in kleine hoeveelheden.
Oslo biotietgraniet 2 komt slechts voor in kleine oppervlaktes. Het gesteente gaat vaak over in syeniet. Er zijn veel overgangen naar Nordmarkiet en Ekeriet.
2. Detail van 1. In de grondmassa zien we grafische vergroeiingen van kwarts en veldspaat. Dit is een kenmerk van type 2
Fase 5. 265 – 255 miljoen jaren
j. Nordmarkiet (Alkali veldspaat syeniet.
Tijdens deze fase ontstonden er grote batholieten onder de aardkorst in Vestfold en Nordmarka (Noordelijk van Oslo) Ook bij Skien vormde zich een kleine batholiet. Het magma van deze batholieten had de samenstelling van alkalisyenieten en alkaligranieten en toonde allerlei variaties. Het magma van de batholieten drong ook door in de caldera’s en vormde daar voor lava plateau’s.
Vooral noordelijk van Oslo in Nordmarka vormde zich een opvallende syeniet in diverse kleuren. (geelbruin, “zalm” roze en soms bijna wit) Dit gesteente staat in de zwerfsteenkunde bekend als “Nordmarkiet”. Nordmarkiet is een gesteente met een zeer hoog gehalte aan kaliveldspaat. (Tot 90%). Plagioklaas is afwezig. Ook het kwartsgehalte kan vrij hoog zijn. (tot 15%) De kwarts komt vooral voor in korrels.
De veldspaten zijn perthietisch en rechthoekig van vorm. (2 – 10 mm) Ze hebben vaak een zonaire opbouw met een wat donkerder rand. Vooral bij de grotere exemplaren is dit duidelijk te zien. De donkere mineralen zijn hoornblende), augiet, hoornblende (aegirien) en biotiet. Ze vormen vaak wat hoekige kristallen rond de veldspaten. Nordmarkiet vormt overgangen naar Ekeriet. We tonen verschillende typen.
Bij een percentage kwarts > 5% is het gesteente een “Kwarts Alkali Veldspaat Syeniet”.
4. Detail van 3. Dit type heeft een aantal langwerpige, rechthoekige veldspaten. (Pijlen A. . Pijl B toont groene epidoot.
12. Nordmarkiet. Micro. Naesby Dale. type met idiomorfe veldspaten met een subparallelle ligging. Deze globaal evewijdige ligging is op het zaagvlak goed te zien. Men noemt dit trachitisch.
j1. Grefsen Syeniet en Pulaskiet.
a. Grefsensyeniet
Grefsensyeniet komt volgens Zandstra (1988) voor tussen de Nordmarkieten. Het is een grijsrode syeniet met kaliveldspaat, perthiet, plagioklaas en wat kwarts. De donkere mineralen zijn vooral augiet, biotiet en hoornblende. Het is een wat gevlekt gesteente door de roodachtige kleur van de kaliveldspaat en de grijze kleur van de plagioklaas. Het gesteente is afkomstig van een heuvel ten noorden van Oslo. Een Noorse geoloog heeft dit gesteente, dat tot de Nordmarkieten behoort toen deze naam gegeven. De naam wordt alleen nog gebruikt in oudere publicaties
b. Pulaskiet. Ook deze naam wordt niet meer gebruikt. Pulaskiet lijkt erg veel op Nordmarkiet. Het grote verschil is, dat Pulaskiet geen of hoogstens zeer weinig kwarts bezit. Soms zit er in Pulaskieten een kleine hoeveelheid nefelien. Deze typen bevatten uiteraard geen kwarts omdat nefelien pas ontstaat bij afwezigheid van silicium.
Pulaskiet is evenals Nordmarkiet een gesteente met een granitische opbouw. De kleur varieert van grijs tot roodachtig. Een groot gedeelte van het gesteente bestaat uit alkaliveldspaat. (Microperthiet). De veldspaten zijn over het algemeen rechthoekig en langwerpig van vorm. Donkere mineralen komen voor in wisselende hoeveelheden. Over het algemeen is het percentage donkere mineralen klein. (Voornamelijk hoornblende en een kleine hoeveelheid riebeckiet). Zelfstandige plagioklaas ontbreekt.
2. Detail van 1. Op de detailfoto is duidelijk te zien hoe door de perthiet strepen zijn ontstaan in de veldspaten. (Pijlen)
j2. Nordmarkietporfier (295 – 275 miljoen jaren)
Nordmarkietporfieren hebben een fijnkorrelige tot dichte grondmassa, die vooral bestaat uit veldspaat en kwarts. Deze grondmassa is min of meer gespikkeld door o.a. stipjes donkere mineralen. (hoornblende) De kleur varieert van grijs tot roze, net als bij Nordmarkiet.
In de grondmassa liggen een groot aantal over het algemeen rechthoekige, bruingrijze veldspaten. Deze veldspaten zijn kenmerkend voor het gesteente. De grootste zijn ongeveer 1 cm lang. Soms hebben de veldspaten een iets donkerder gekleurde rand.
5. Nordmarkietporfier. Werpeloh. De donkere mineralen in de fijnkorrelige grondmassa zijn pas met een loep goed zichtbaar
j3. Porfierische randfacies van Nordmarkiet.
Als het opstijgend magma al deels is gekristaliseerd komen de randen in aanraking met aanliggend kouder gesteente ernaast. Het gevolg hiervan is dat er een snellere afkoeling plaats vindt. Hierdoor ontstaat een fijnkorrelige grondmassa die deels is uitgekristalliseerd. Een deel stolt voordat er uitkristallisatie is voltooid, waardoor er net als bij porfieren, veldspaten ontstaan die niet volledig zijn uitgekristalliseerd.
Porfierische randfacies. Naesby Dale. Jutland Dk.
k. Ekeriet.
Ekeriet komt vooral voor in twee gebieden. Het eerste gebied ligt rondom het meer Eikeren en het tweede gebied ten noorden van Oslo, waar een aantal kleinere voorkomens dicht bij elkaar liggen.
De vorming van het gesteente begon in het zuidelijke deel al aan het eind van fase 4. Het hoofdbestanddeel is perthietische kaliveldspaat, dat sterk wisselende kleuren ertoont. (Lichtgrijs, oranjeroze, bleekrood, geelrood) Deze veldspaten hebben vaak een andere kleur rand dan de kern.
Plagioklaas komt als zelfstandige veldspaten niet voor. Dit is het gevolg van een onderverzadiging van aluminium, waardoor vorming niet mogelijk was.
Het Ekeriet magma heeft oververzadiging van Silica. (SIO2). Hierdoor kon er een grote hoeveelheid vrije kwarts ontstaan. Het kwartsgehalte is dan ook >10% en <44%. Bij een lager percentage dan 10% is sprake van Nordmarkiet.
Bij de donkere (mafische) mineralen komt biotiet slechts voor in zeer kleine hoeveelheden. Dit is weer het gevolg van het tekort aan aluminium. De zwarte mineralen bestaan uit de pyroxeen- amfiboolmineralen aegirien, riebeckiet en arfvedsoniet.
Over het algemeen is ekeriet vrij goed tot goed te herkennen door de grillige ligging van de kwarts/donkere mineralen. Deze mineralen vormen opvallend scherpe hoeken en haakvormige voorkomens rond de donkere mineralen. (Op de foto’s is dit duidelijk te zien.
Ekeriet is sterk verwant met Drammengraniet en Nordmarkiet.
4. Detail van 3, Het grote aantal kleine kwartsen in de grondmassa is opvallend. Ze vormen echter nauwelijks vergroeiingen met de kaliveldspaat.
Fase 6. (350 – 345 miljoen jaren)
l. Grorudiet
In deze fase vonden er eigenlijk alleen nog geologische activiteiten plaats ten noorden van Oslo, waar bij Tryvann en Hurdal het ganggesteente Grorudiet werd gevormd. Dit ganggesteente heeft een hoog natrium gehalte waardoor het natrium-pyroxeen aegirien ontstond. Deze aegirien veroorzaakt de vaak sterk groenachtige kleur van de grondmassa.
De bestanddelen van de grondmassa zijn kaliveldspaat, albiet, kwarts en aegiriennaalden. Het geringe aantal eerstelingen bestaan uit veldspaat.
Als aegiriennaalden ontbreken mogen we het gesteente geen Grorudiet noemen.