Kalkstenen
a. Kalkstenen algemeen – b. Faxe koraalkalk – c. Kalkstenen met fossielen – d. Orthocerenkalk – e. Overige kalkstenen
a. Kalkstenen algemeen
Veel kalkstenen zijn afkomstig uit de buurt van de eilanden Öland en Gotland in de Oostzee.
De kalksteen vormde zich in verschillende perioden van het Paleozoïcum (545-250 miljoen jaren geleden), met name in het Ordovidicum (488-443) en het Siluur (443-416). Er zijn echter ook veel jongere kalkstenen zoals bijv. de Faxe Koraalkalk. Deze koraalkalken zijn “slechts” 70-60 miljoen jaren oud.
Kalkstenen zijn vooral ontstaan in tropische ondiepe zeeën.
Ze worden in de eerste plaats gevormd uit materiaal, dat van biologische of organische oorsprong is. (Overblijfselen van kalkhoudende levende organismen zoals schelpdieren). Deze organismen zakken na hun dood naar de zeebodem en kunnen daar een dikke kalklaag veroorzaken. Kalkstenen bevatten dan ook vaak grote hoeveelheden fossielen.
Kalksteen kan echter ook ontstaan ten gevolge van een hoge zoutconcentratie in zeewater. Als de zoutconcentratie te hoog is ontstaat een neerslag van de in het water aanwezige kalk.
Microscopisch kleine diertjes spelen hierbij ook een rol. Zij kunnen als kernen dienen waarop de kalkkristalletjes zich kunnen afzetten. Wordt zo’n geheel te zwaar, dan zakt het naar de bodem en vormt daar een laag kalkslib.
Nadat de zee is verdwenen en de kalk door dikke lagen sedimenten is bedekt verandert de op de zeebodem aanwezige dikke kalklaag in kalksteen.
b. Faxe koraalkalk. (60-70 miljoen jaren)
Faxe Koraalkalk is afkomstig van Zuid-Sjealland in Denemarken, o.a. uit de omgeving van Fakse of uit Schonen in het uiterste zuiden van Zweden. Het grootste voorkomen vinden we ten oosten vanFakse. Tussen de 60 en 70 miljoen jaren geleden is de kalk hier ontstaan in een tropische zee waar naast allerlei dieren als inktvissen en haaien ook mooie koralen voorkwamen. Samen met andere levende organismen hebben deze koralen voor het ontstaan van de kalk gezorgd. Volgens P. Smed (Steine aus dem Norden) zijn er twee soorten kalk. Een massief dicht type en een variant vol gaten. Wij hebben hier de variant met gaten.
Dit is een vuilwit, fijnkorrelig type. Door het hele gesteente heen vinden we een groot aantal koraalskeletten. Aan het gesteenteoppervlak zijn de doorsneden van deze koralen goed herkenbaar. (Zie de pijlen op de detailfoto’s). Waar de koralen door verwering zijn verdwenen, zijn diepe gaten ontstaan. Naast de veel voorkomende koraalsoort “Fakseplyllia faxoensis” bevat de kalk ook vaak schilden van krabben. Soms komen haaientanden en andere fossielen voor. Volgens het Keienboek zijn er in Noord-Nederland enkele tientallen vondsten.
c. Kalkstenen met fossielen
Kalkstenen met fossielen zijn gewoonlijk stenen die gewoonlijk voor een groot deel bestaan uit calcitische resten van organismen. Soms bevat een steen een compleet overblijfsel van een dier.
Veel kalkstenen met fossielen zijn gevormd in het Siluur. In die tijd lag het Oostzeegebied waar de meeste stenen vandaan komen ongeveer op de plaats van het huidige Angola in Afrika.
We bespreken hier een aantal soorten met fossielen. We geven bij elke foto een korte toelichting.
1. Beyrichiënkalk. Woldberg bij Steenwijk. Deze Silurische kalkstenen zijn het meest voorkomend. Er zijn een groot aantal soorten Beyrichia. Deze mosselkreeftjes hoorden bij de Ostracoden. Het zijn zeer kleine schelpjes, die wel iets weg hebben van een boontje.
2. Detail van foto 1. De pijlen geven enkele Beyrichia aan.
3. Kalksteen met Beyrichiën en pyriet. Nij Beets. Pyriet kan ontstaan bij het vergaan van weke delen van gestorven diertjes. In deze overblijfselen zit vaak zwavel. Als er ook nog ijzer aanwezig is kunnen er verbindingen tussen zwavel en ijzer ontstaan waaruit Pyriet wordt gevormd.
4. Detail van foto 3. De witte pijlen tonen enkele Beyrichia. De zwarte pijlen geven de pyriet aan, die op de foto helaas wat donker is gekleurd.
5 Kalksteen. Nij Beets In deze kalksteen zitten o.a. Ostracoden. Deze mosselkreeftjes zijn belangrijke gidsfossielen in de Silurische kalkstenen. Ze leven zowel in zout als zoet water. Ze leven op de bodem.
6. Detail van 5. De pijlen geven enkele Ostracoden aan.
7 Chonetenkalk. Nij Beets. Ouderdom: ± 420 miljoen jaren. Deze uitgestorven schelpdiertjes waren 1 tot ruim 2 cm lang. Het waren halfcirkelvormige schelpen met twee kleppen, die waren bezaaid met putjes en ribben.
8. Detail van 7. De pijlen geven enkele Chonetenschelpen aan.
9. Paleoporellenkalk. Nij Beets. Ouderdom: ongeveer 445 miljoen jaren. (Laat-Ordovidicum) Herkomst: Oostzee ten noorden van Öland. Paleoporellen waren kleine kalkalgen. In deze steen zijn ze zichtbaar als rondjes, hoefijzerachtige figuurtjes en staafjes.
10. De pijlen geven enkele Paleoporellen aan. In deze steen zitten weinig soorten andere fossielen. In dit soort stenen zitten vaak weinig andere soorten fossielen.
11. Kalksteen met Strophomena. Nij Beets. Ouderdom: ± 450 miljoen jaren. (Ordovidicum) Herkomst: Oostzee. Deze waaiervormige schelpen waren tot 3,5 cm lang. Deze schelpen hoorden bij de Brachiopoden.
12. Brachiopoden waren tweekleppige schelpdieren waarvan de helften elkaars spiegelbeeld vormden. Ze leefden vastgehecht op de zeebodem waar ze voedsel uit water filterden. De pijlen tonen enkele Strophomena-schelpen.
13. Kalksteen met Atrypa Reticularis. Nij Beets. Ouderdom: ± 400-300 miljoen jaren. (Midden Siluur tot midden Carboon). Herkomst: waarschijnlijk de Oostzeebodem. Atrypa Reticularis was een schelp tot 3,5 cm lengte. Deze uitgestorven dieren leefden in ondiep water.
14. Koraalkalk. Nij Beets. Ouderdom: Siluur (443 – 417 miljoen jaren.) Herkomst: Oostzeegebied tussen Gotland en Estland)
15. Koraalkalk Rugosa. Als. Dk. Ouderdom: 450-300 miljoen jaren. Herkomst: Gotland, zeegebied tussen Gotland en Estland. Rugosa koralen kwamen voor in kolonies maar soms ook solitair. In deze steen vinden we solitaire exemplaren, die er wat hoornachtig uitzien.
16. Sommige van deze hoorachtige, solitaire Rugosa’s konden bijna 1 m lang worden. Ze hadden tentakels om kleine prooien te vangen. Ze leefden op de zeebodem in rifvormige constructies.
d. Orthocerenkalk. (485-465 miljoen jaren)
De Orthocerenkalken, die wij tussen onze zwerfstenen aantreffen zijn vooral afkomstig van en uit de buurt van het Oostzee-eiland Öland, Östergotland en Västergotland. Ze komen o.a. voor bij de Kinnekulle. Orthocerenkalken zijn rode of grijze kalkstenen uit het Ordovidicum (443,7 – 488,3 miljoen jaar geleden) Er zijn vele overgangen tussen de grijze en de rode variëteit.
Typerend voor Orthocerenkalken is de aanwezigheid van fossielen van vooral Orthoceras en Endoceras. Deze koppotige, soms tot 3 m lange voorlopers van de inktvissen behoorden tot de weekdieren. Omdat we met weekdieren te maken hebben is alleen de wervelkolom als fossiel achtergebleven. Achter de kop bevonden zich een aantal kamers die door tussenschotten van elkaar waren gescheiden. In deze kamers bevond zich gas. Om de gas- en waterdruk te kunnen regelen liep er van de kop tot de achterkant van het dier, door de kamers heen een strengvormige buis, die door de tussenschotten heen ging. (Zie de afbeelding linksonder.)
Bij Orthoceras ging de streng door het midden van de tussenschotten, bij Endoceras langs de buikzijde. Hierdoor zijn de fossielen van elkaar te onderscheiden. De kleine witte fossielfragmenten is de stenen zijn resten van de schelpen.
Deze dieren waren goede zwemmers, die zich voedden met aas en kleine dieren.
3. Detail van foto 2. De pijlen tonen de buis (sipho) die bij de Endoceras langs de buikzijde van voren naar achteren liep.
5. Detail van foto 4. Het fossiel (Orthoceras) is compleet verkiezeld. Dit ontstaat door chemische processen in deze oude stenen, waarbij water en kiezelzuur een belangrijke rol spelen.
6. Orthocerenkalk. Kas Hoved. Dk. De witte strepen zijn restanten van schelpen. De donkere delen zijn vuursteenachtig verkiezelde fragmenten.
Bij Orthoceras liep de streng door het midden van de tussenschotten (geel)
Bij Endoceras langs de buikzijde. (Wit)
Orthocerenkalk aan de westkust van Öland. Sommige fossielen zijn bijzonder groot.
e. Overige kalkstenen
1. Vezelcalciet.
2. De evenwijdige opbouw van de dunne calcietstengels is hier goed zichtbaar.
Deze Vezelcalcieten zijn waarschijnlijk ontstaan in de omgeving van het Skagerrak, waar in het Tertiair grote vulkanische uitbarstingen plaatsvonden. Het gesteente heeft zeer dunne stengelvormige calcietkristallen.
3. Kalksteen. Glauconiethoudend. Giekerk. Glauconiet ontstaat bij verwering van kleimineralen op de bodem van ondiepe, warme zeeën bij een langzame sedimentatie. Het mineraal komt veel voor in sedimentgesteenten.
4. Baltische Dolomiet. Nij Beets. Dit soort stenen is afkomstig uit de Oostzee.
5. Anthrachoniet. Oland. Anthraconiet komt voor op verschillende plaatsen in Zuid-Zweden. Het is een door bitumen verontreinigde zwavelwaterstof rijke kristallijne kalkspaat die snel verbrokkelt. Het gesteente verbrokkelt daardoor snel.
6. Bij Stengelcalcieten zijn de kalkkristallen zuilvormig. We zien hier een grof type.
7. Stengelcalciet.
8. De evenwijdige opbouw van de dunne calcietstengels is hier goed zichtbaar.
Ga naar: Sedimenten
Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.