Foto: strand t.z.v.Flyvesandet. Fyn. Dk
Ontstaan van Stollingsgesteenten
Geologische gesteentenamen
Dieptegesteenten. Algemeen
Gabbro's
Dieptegesteenten en ganggesteenten. (magmatieten).
Stollingsgesteenten ontstaan door de stolling van magma of lava. De gesteenten die ontstaan uit magma noemen we dieptegesteenten. (Magmatieten) Hierbij horen ook de ganggesteenten, die eertijds een speciale groep vormden. Zoals de naam “dieptegesteenten” al zegt ontstaan deze stenen vaak ver onder het aardoppervlak. Vulkanieten ontstaan als bij vulkanische activiteiten het magma het aardoppervlak bereikt.
De naam verandert dan in lava.
Ontstaan van magma en dieptegesteenten. (Magmatieten)
Magma ontstaat als gesteente in het bovenste deel van de aardmantel smelt. Dit bovenste deel grenst aan het onderste deel van de aardkorst. De temperatuur in het bovenste deel van de aardmantel is ongeveer 1000 gr. C Normaal gesproken zouden de meeste mineralen bij deze temperatuur vloeibaar zijn. Dat ze in vaste toestand blijven komt door de enorme druk van boven, die het smelten tegen gaat. Dat er toch magma wordt gevormd, komt doordat er in het bovenste deel van de mantel z.g. “hotspots” kunnen ontstaan, waar de druk lager is en daardoor het (plastisch) gesteente van de mantel gaat smelten. Het magma dat bij smelting ontstaat, bestaat uit een mengsel van vloeistoffen, gassen en mineralen. In de half vloeibare buitenste aardmantel kunnen de mineralen zich vrij bewegen. Hierbij zitten ook mineralen van het gedeeltelijk gesmolten onderste deel van de aardkorst. De lichtere mineralen drijven naar boven, terwijl de zwaardere soorten zinken. Het magma dringt door in de aardkorst, waardoor de druk verder daalt. Hierdoor ontstaat gasverlies. Samen met de afkoeling gaan mineralen zoals veldspaat, amfibool , biotiet en pyroxeen kristalliseren, waardoor een stollingsgesteente ontstaat, een aggregaat van gestolde mineralen, waarvan de samenstelling bepaald wordt door die van het magma en toevoeging van mineralen uit het (half) gesmolten gesteente waarin de smelt is doorgedrongen. Het afkoelingsproces kan van enige duizenden jaren tot 1 miljoen jaren duren. Hoe langzamer de afkoeling, des te groter de kristallen zijn en een grofkorrelig gesteente ontstaat. Bij snelle afkoeling ontstaat juist een fijnkorrelig gesteente. Ook aan de randen van de smelt vindt bij het doordringen in de aardkorst een snellere afkoeling plaats dan in het midden. De gesteenten uit de randen zijn dan ook vaak fijnkorreliger dan de rest.
Dit gehele proces vindt plaats op grote diepte onder het aardoppervlak. (> 2 km). Dat de gesteenten nu aan de oppervlakte liggen komt doordat in de miljoenen jaren die sinds de vorming verliepen, bovenliggende lagen door o.a. erosie zijn verdwenen.
Vulkanieten.
Als het magma als lava op het aardoppervlak terecht komt, noemen we het lava. Dit gebeurt bij vulkanische activiteiten. Gesteenten, die er bij stolling van de lava ontstaan noemen we uitvloeiingsgesteenten of vulkanieten.) Bij lava vindt door de veel lagere temperatuur aan het aardoppervlak, de stolling veel sneller plaats. We moeten daarbij denken aan een tijdsduur va dagen, maanden of jaren. Door de snelle stolling ontstaat kleine kristallen, zoals bijv. bij basalt het geval is.
In de hoofstukken die hieronder staan vermeld komen verschillende steensoorten aan de orde.
Foto 1. Een fijnkorrelige graniet. De afkoeling heeft relatief snel plaatsgevonden.
Foto 2. Een zeer grof pegmatitisch gesteente. De afkoeling is zeer langzaam verlopen.
Foto 3. Een detail van een vulkaniet. De stolling van het magma duurde maar kort, waardoor nog wat kristallisatie plaats vond. Dit is te zien aan de gelige eerstelingen. Na de vulkaanuitbarsting kwam van uitkristallisatie weinig meer terecht en stolde de lava zeer snel. De grondmassa bestaat dan ook uit een dicht mengsel van mineralen.
Foto 4. Deze vulkaniet is ontstaan uit een gloedwolk, die de lucht in is geblazen, vervolgens op de vulkaanhelling terecht is gekomen en daarna is gestold. De steen bevat allerlei materiaal, dat enigszins is geplet. Dit komt, doordat bovenliggende lagen het materiaal in elkaar hebben geduwd, voordat het echt was gestold, waardoor er van uitkristallisatie niets meer terecht kwam.
Verschillende namen die we in de zwerfsteenkunde bij de stollingsgesteenten regelmatig tegenkomen, worden in de geologie niet meer gebruikt. Voorbeelden zijn bijv. het gesteente uit het Oslogebied, dat in de zwerfsteenkunde bekend staat als Foyaiet. De huidige geologische benaming hiervoor is Foid-syeniet. Het zelfde geldt voor Essexiet uit het Oslogebied dat de benaming heeft gekregen van Foid-gabbro. Met deze namen kunnen we in de zwerfsteenkunde vooral met betrekking tot de gidsgesteenten niet uit de voeten, omdat uit de nieuwe namen niet is op te maken waar de stenen vandaan komen en een bepaalde naam betrekking heeft op gesteentetypen die overal ter wereld voorkomen.
In de zwerfsteenkunde worden daarom dan ook veelal de traditionele namen gebruikt. Voor bepaalde gesteenten, die niet tot de gidsgesteenten worden gerekend, zijn de geologische namen wel te gebruiken.
De huidige geologische gesteentenamen worden bepaald door het percentage van bepaalde mineralen, die in een gesteente voorkomen. Vooral de mineralen kwarts, plagioklaas, kaliveldspaat en z.g. “foïden” (veldspaatvervangers) spelen hierbij een belangrijke rol. Voor het bepalen van de juiste namen maakt men gebruik van de z.g. “QAPF schema’s” voor dieptegesteenten, vulkanieten en gesteenten met meer dan 90% aan donkere mineralen Deze schema’s zijn in de tweede helft van de vorige eeuw ontwikkeld door de Zwitserse prof. A Streckeisen.