Selecteer een pagina

Ganggesteenten Diabazen

a. Diabazen algemeen   –   b. Åsby diabaas   –   c. Kinnediabazen   –   d. Diabaas amandelsteen   –   e. Öje diabaas porfierisch   –   f. Porfierische diabazen   –   g. Särna diabaas   –   h. Sjunnaryd diabaas    –    i. Variolitische diabaas

a. Diabazen algemeen

Diabaas is een gesteentenaam, die tegenwoordig eigenlijk alleen nog in de zwerfsteenkunde wordt gebruikt. In de huidige petrologie/geologie deelt men tegenwoordig de diabazen in bij de basalten, omdat ze zijn ontstaan uit een basaltisch magma.
Ze bestaan net als basalten voornamelijk uit de mineralen augiet en plagioklaas. De plagioklaas vormt vooral op verweringsvlakken goed zichtbare, hoekige lijstjespatronen. Men noemt dit een ophitische textuur. Deze lijstjes liggen ingebed in een grondmassa van augiet. Hoe meer plagioklaas het gesteente bevat, des te groffer de lijstjes zijn. Deze structuur houdt in, dat tijdens de stolling de plagioklaas is uitgekristalliseerd voor de augiet.

Naast allerlei gelijkkorrelige typen zijn er ook porfierische diabazen en diabaas-amandelstenen. Dit zijn diabazen met vaak fraai opgevulde holten van vooral kwarts, chalcedoon, chloriet en calciet. Ook dit soort diabazen rekent men tot de gabbro’s
Van veel diabaastypen is de herkomst onduidelijk of ze komen voor op verschillende plaatsen.
Een aantal typen onderscheidt zich van het algemene type waarvan we hierboven een voorbeeld zien. Sommige rekent men tot de gidsgesteenten. Een aantal soorten komt afzonderlijk aan de orde. Ondanks het feit, dat ook deze stenen tot de basalten behoren houden deze gidsgesteenten hun oude naam.

b. Åsbydiabaas (1,2 miljard jaren)

Åsbydiabazen zijn opvallende, gemakkelijk te herkennen gesteenten vanwege de soms tot enkele cm lange witte/geelwitte plagioklaaslijsten, die een netwerk vormen en elkaar op allerlei manieren doorsnijden en haakachtige vergroeiingen vormen. (Ophitische structuur) De plagioklaaslijsten verdelen de augieten soms bijna in afzonderlijke, kleine hoekige stukjes. De ruimten tussen deze plagioklaaslijsten worden opgevuld door vooral zwarte/zwartbruine pyroxeen (augiet) en verder kleine hoeveelheden magnetiet en soms geelgroene olivijn of/en pyriet. De augiet en magnetiet zijn nog al eens geoxideerd, waardoor het gesteente nog al eens een roestige indruk maakt. (Bijv. foto 3)
Niet alle Åsbydiabazen hebben cm lange plagioklazen. Er zijn ook fijnere typen met duidelijk minder lange plagioklaastabletten.
Åsbydiabazen komen op verschillende plaatsen voor, o.a. bij Åsby in West-Dalarna en op de Ålandseilanden. In Zuid-Zweden komt het gesteente niet voor. Vanwege het groot aantal voorkomens is Åsbydiabaas dan ook slechts te beschouwen als een type diabaas en niet als een gidsgesteente.

c. Kinnediabazen. (250 miljoen jaren)

We zien hier enkele Kinnediabazen. Hun naam hebben ze te danken aan het voornaamste herkomst gebied in de omgeving van het natuurgebied Kinnekulle ten oosten van het Vänermeer. Omdat ze op meerdere plaatsen in Scandinavië schijnen voor te komen horen ze eigenlijk niet thuis bij de gidsgesteenten. Het zijn gemakkelijk te herkennen gesteenten.  Tussen donkergekleurde augieten liggen plagioklaasstaafjes en (niet zichtbare) olivijn. Slaat of zaagt men een steen door, dan is deze structuur nauwelijks of niet zichtbaar. Kinnediabazen zijn sterk ijzerhoudend. Ze zijn echter nog al eens roestig door de oxidatie van olivijnkorrels. Dit is in beperkte mate het geval bij de stenen uit Nij Beets. Het enige verschil met de stenen uit Denemarken is de wat bruinachtige buitenkant, die is ontstaan door verwering.

d. Diabaas amandelsteen. (1,2 miljard jaren)

Diabaas amandelstenen komen voor op verschillende plaatsen, o.a. in de buurt van Öje in Dalarna. De naam “Amandel” wordt eigenlijk alleen nog maar in de zwerfsteenkunde gebruikt. In de geologie noemt men de amandels “Amygdalen”. Ook de naam diabaas wordt niet meer gebruikt. Men rekent de diabazen tot de basalten, omdat ze uit hetzelfde magma afkomstig zijn.  De stenen die we hier tonen zijn dus eigenlijk “Amygdaloïdale basalten”. We gebruiken hier de zwerfsteenkundige  namen.  Diabaas-amandelstenen zijn ontstaan in een lavadek vol gasblazen. Meestal bevond dit lavadek zich boven in het lavadek.. Doorsijpelend water zette mineralen af in deze holten. De amandelen zijn over het algemeen zwart of wit van kleur, maar minder algemeen komen ook groenige of roodachtige exemplaren voor. De holtevullende mineralen zijn meestal kwarts, chalcedoon of calciet. Het is vaak moeilijk om zonder slijpplaatje de juiste mineralogische samenstelling van de  amandels te bepalen.  Vaak is het kwarts, chalcedon, prehniet of calciet.
Stenen met zowel amandels als plagioklaaseerstelingen komen weinig voor.

e. Öjediabaas. Porfierisch. (1,2 miljard jaren)

Porfierische Öjediabazen zijn vooral te herkennen aan de over het algemeen grote, hoekige plagioklazen, die in grote hoeveelheden kriskras in het gesteente voorkomen. Kenmerkend is de onregelmatige parallelle streping in de plagioklazen. Deze streping is ontstaan door de aanwezigheid van epidoot en chloriet. Aan deze eigenschap zijn de stenen goed te herkennen. (Detailfoto 4) Ook de zwartgroene chlorietvlekken, die we in dit gesteente nog al eens tegenkomen zijn hier goed herkenbaar.Zoals al eerder is vermeld, wordt de naam diabaas tegenwoordig alleen nog gebruikt in de zwerfsteenkunde en dan met name bij gidsgesteenten.

De Öjediabazen zijn eigenlijk zeer oude basalten. Men geeft basalten van een dergelijke ouderdom wel het voorvoegsel “paleo”. Porfierische Öjediabazen kunnen dan ook worden aangeduid met  de naam “Plagioklaasporfierische paleobazalt”.

Porfieren met fenokristen (eerstelingen) van plagioklaas weren in het verleden “porfirieten” genoemd. Tegenwoordig noemt men deze stenen ook gewoon “porfieren”. Uitzonderingen vormen de z.g. “Gidsgesteenten”met een eigen naam. Daardoor worden de porfierische Öjediabazen nog steeds “Porfirieten” genoemd.

f. Porfierische diabazen

Porfierische diabazen of diabaasporfieren hebben een fijne tot zeer fijne donkergrijze of grijsgroene grondmassa, waarin de diabaasstructuur soms pas met een loep goed zicht baar is. Het zijn in onverweerde toestand opvallende stenen, vanwege de aanwezigheid van soms tot 2 cm grote, lichtgekleurde plagioklazen. (Labrador). Deze plagioklazen zijn hoekig van vorm, waarbij de verhouding tussen lengte en breedte sterk kan verschillen zoals we kunnen zien aan de stenen van de foto’s 3 en 4. De opvallende gelijkenis in vorm tussen de plagioklazen in de verschillende stenen komt, doordat de kristallen idiomorf zijn. Dat houdt in, dat ze tijdens het stollingsproces hun eigen mineraalvorm konden behouden. In de huidige geologie wordt deze soort stenen gerekend tot de porfierische basalten. Zo zijn er o.a. plagioklaasporfierische basalten en augietporfierische exemplaren. Omdat veel van deze basalten in tegenstelling tot de basalten uit Zuid-Zweden van pré-cambrische ouderdom zijn wordt de uitdrukking “paleo” toegevoegd en spreekt men bijv. van een plagioklaasporfierische paleobasalt. Vooral in de zwerfsteenkunde worden de oude benamingen echter nog veel gebruikt.
Omdat het veldspaatgehalte vrij hoog is, verweert het gesteente gemakkelijk. 

Soms is het moeilijk om te bepalen of de grondmassa van een steen bij de diabazen of bij de basalten thuishoort. Bij twijfel kan men kiezen voor basalt, omdat geologisch de diabasen deel uit maken van basaltisch magma. 

Diabaasporfiriet. Öje Flyvesandet

Een steen met grote plagioklaastabletten, die behoort bij de Öje typen.

g. Särna diabaas

Särnadiabazen zijn afkomstig uit het noordwesten van Dalarna in Zweden. Het is een weinig beschreven gesteente. We ontlenen de gegevens aan “Zwerfstenen” en “Elzeviers Zwerfstenengids” van W.T. Hellinga. Deze auteur beschrijft Särnadiabaas als een tamelijk fijnkorreling, grijsgroen of groenzwart, zwartgevlekt gesteente met een duidelijk ophitische structuur door de aanwezigheid van witte en groenachtige plagioklaaslijstjes. Kenmerkend is het voorkomen van “vlekken” van donkere mineralen (augiet) tussen de lijstvormige veldspaten. (Zie de detailfoto’s) De groene kleur wordt veroorzaakt door het gehalte aan olivijn.

h. Sjunnaryd diabaas

De Sjunnaryd-diabaas dankt zijn naam aan het voorkomen van dit type diabaas in gangen in zandsteen ten zuiden van het Sjunnarydssjön, enkele km ten oosten van Nässjö in het noordwesten van Småland. De hier getoonde Sjunnaryd-diabazen hebben voor het oog een vrij dichte, donkere, wat ophitische grondmassa. Het stuk rots, dat vlak ten zuiden van het Sjunnarydssjön voorkomt is grijszwart van kleur en voor het blote oog vrij dicht. In de ophitische grondmassa van de steen liggen een groot aantal zeer kleine, dunne groengrijze plagioklaaslijstjes. Hiertussen liggen kleine augietkristalletjes. Deze komen niet zo duidelijk naar voren. In zwerfstenen vertoont het gesteenteoppervlak nog al eens verweringskuiltjes. Deze zijn kenmerkend voor het gesteente. In de vaste rots zijn deze kuiltjes in het breukvlak uiteraard minder opvallend.

i. Variolitische diabaas/-basalt. (1200 – 900 miljoen jaren)

Deze variolitische diabazen/basalten zijn afkomstig uit een diabaas-/basaltgang die zich o.a. bevindt bij het dorp Hulsjö ten zuidwesten van de plaats Kopparberg. Eertijds noemde men dit soort stenen Alsarpdiabaas, maar Småland is niet de plaats van herkomst.
Deze variolitische diabazen bevinden zich aan de buitenkanten van de ongeveer 40 km lange gang.
De stenen hebben opvallende variolieten in een donkere, basische grondmassa. Deze grondmassa is voor het oog dicht of zeer fijnkorrelig. De variolieten zijn door verschillende processen tijden de afkoeling gevormd. Ze bestaan vooral uit een opeenhoping van kaliveldspaat, plagioklaas en kwarts. In tegenstelling tot de grondmassa zijn ze niet basisch maar felsisch.

Vaak hebben de variolieten een donkerder gekleurde reactierand. Deze rand is ontstaan door chemische reacties tussen varioliet en grondmassa. Behalve de variolen komen in de stenen gasblazen voor, die in onze voorbeelden vooral zijn opgevuld met kwarts.
Opvallend is het verschil in kleur van de verschillende variolieten. Meestal zijn deze roodachtig van kleur. Op Urk werd enige tientallen jaren geleden door W. Hellinga echter een exemplaar gevonden met lichtgekleurde exemplaren. Deze vrij grote steen werd in enkele stukken gezaagd. De steen van foto 1 is er een deel van.
De vraag was of deze steen ook afkomstig was uit de omgeving van Hjulsjö. Minutieus onderzoek met behulp van slijpplaatjes door J.H. Baker en H. Scheerboom heeft uitgewezen dat dit vanwege de geringe verschillen tussen de steen van Urk en stenen van Hjulsjö inderdaad het geval moet zijn.

 

Terug naar: Stollingsgesteenten

[wpseo_breadcrumb]