Selecteer een pagina

Uppland e.o.

[wpseo_breadcrumb]

a. Arnö graniet   –   b. Helleflint Dannemora   –   c. Fellingsbro graniet   –    d. Hedesunda graniet   –   e. Malingsbro graniet   –   f. Sala graniet   –   g. Stockholm graniet   –   h. Vlekken gesteenten   –   i. Strömsbro graniet   –   j. Umptekiet   –   k. Uppsala graniet   –   l. Vänge graniet   –   m. Vatö graniet

a. Arnögraniet (1,8 miljard jaren)

Arnögraniet is afkomstig van het eilandje Arnö en omgeving. Dit eilandje ligt in het Mälarmeer ten westen van Stockholm. Eigenlijk zijn er twee typen. Het meest voorkomende type is eigenlijk een ogengneis met min of meer lensvormige, witachtige kaliveldspaten. De grondmassa van dit gesteente is donker gekleurd door de biotiet. Verder bestaat deze grondmassa uit bruingrijze tot grijze kwarts en wat witte of groenachtige plagioklaas. Behalve door het gneisachtig uiterlijk toont de deformatie zich in gedeeltelijke vergruizing van de mineralen en groenachtige plagioklaas
Het tweede type is veel minder gedeformeerd. Het meest opvallend in dit type zijn de grote langwerpige witte kaliveldspaten. Tussen de twee typen zijn veel overgangen. Wij tonen hier dit minder gedeformeerde, grootkorrelige type.

b. Helleflint van Dannemora (1,8 – 2 miljard  jaren)

Al deze stenen zijn afkomstig uit Dannemora. ongeveer 50 km n.n.o van Uppsala. Het is een dicht gesteente met sterk verschillende, in kleur verschillende kleurbanden. Deze banden lopen evenwijdig aan elkaar en hebben soms een grillig verloop. Deze structuur is ontstaan door de gelaagdheid van het oorspronkelijke gesteente. (tuf) De banden in onze voorbeelden zijn afwisselend licht- en donkergrijs van kleur. De steen op foto 6 is een sterk, door deformatie geplooide helleflint. Dit is de meest voorkomende kleurcombinatie. Volgens Zandstra (1988) komen ook kleurcombinaties voor van zwart-wit, rood-zwart en groen-zwart. Helleflint komt voor in een groot aantal verschillende typen. Omdat daardoor snel verwisselingen met gesteenten uit andere gebieden kunnen ontstaan, is niet iedereen van mening dat dit deze stenen als gidsgesteenten kunnen worden beschouwd, maar men beter van “type Dannemora” kan spreken.

5. Helleflint van Dannemora

c. Fellingsbrograniet.

5. Fellingsbrograniet. Rots. Omg. Fellingsbro.

Fellingsbrograniet hoort thuis in een keten van granieten waarbij o.a. ook Malingsbrograniet en Enkullengraniet behoren. Het is een meestal grofkorrelige graniet, met grote roodachtige microklien veldspaten, die breedrechthoekig of afgerond van vorm zijn. Ze kunnen wel ongeveer 4 cm lang zijn. Vaak zijn het Karsbader Tweelingen. Bovendien is er sprake van een iets parallelle ligging. De plagioklazen zijn geelwit of wat groenachtig. Ze zijn veel kleiner dan de kaliveldspaten. De kwartsen vormen grote grijze klonters, die een vrij groot deel van de tussenmassa opvullen. Soms komt kwarts voor als zelfstandige korrel. (idiomorf) Biotiet komt voor in aggregaten, die soms iets van een krans om de roodachtige kaliveldspaten vormen.
Volgens Zandstra (1988) zijn vondsten van Fellingsbro in Nederland uiterst schaars en doet men er goed aan om dergelijke stenen te vergelijken met gesteentemonsters uit het gebied van herkomst, omdat Fellingsbrograniet soms moeilijk van andere gesteenten is te onderscheiden.
Eerder deelde men Fellingsbrogranieten in bij de Örebrogranieten.

d. Hedesundagraniet

Hedesundagraniet is meestal middelkorrelig en licht tot grijsrood van kleur. Opvallend zijn vaak de tot drie cm lange, smalle, rechthoekige, meestal roodachtige kaliveldspaten, die vaak Karsbader Tweelingen vormen. De grondmassa bestaat vooral uit kaliveldspaat plagioklaas en kwarts. De plagioklaas komt in wisselende hoeveelheden voor. De kwarts varieert per variëteit van kleur. (Van bruin tot kleurloos) Gewoonlijk bevat het gesteente bruingele titaniet.

e. Malingsbograniet (1800 miljoen jaren)

Malingsbograniet is een donkerroodgrijze of grijze, fijnkorrelige graniet. De graniet heeft een hoog percentage veldspaat. Het aandeel kaliveldspaat (Perthitische microklien) is meestal groter dan de lichter gekleurde plagioklaas.
De plagioklaas is onopvallend, uitgezonderd een aantal kleine rechthoekige eerstelingen. Het percentage kwarts is over het algemeen nog al hoog, Door de kleur van het gesteente en de grijsachtige kleur van de kwarts valt dit mineraal echter niet erg op. Dit wordt nog versterkt door de onduidelijke korrelgrenzen.
Het donkere mineraal is vooral biotiet. De biotiet ligt in millimeter grote blaadjes die soms in kleine aggregaatjes zijn verenigd, gelijkmatig verspreid door het gesteente. Hier en daar zijn met de loep wat hoornblendestaafjes zichtbaar.
Voor de zwerfsteenverzamelaar is herkenning van Malingsbrograniet lastig, omdat de graniet sterke overeenkomsten heeft met omringende granieten zoals Stockholmgraniet. Bovendien zijn er nog al wat overgangen.
Over vondsten in Nederland is ons niets bekend.

f. Salagraniet (1,9 miljard jaren)

Salagranieten bestaan vooral uit een combinatie van veel witte plagioklaas, grijze, wat bruine of soms iets blauwe kwarts en aggregaten van biotiet en hoornblende, waarbij het percentage biotiet (verreweg) het grootst is. De kleur van de grondmassa varieert van lichtgrijs tot geelachtig. In de grondmassa bevindt zich meer plagioklaas dan kaliveldspaat. Deze plagioklazen zijn vaak hoekig van vorm.

5. Salagraniet. Damwoude

6. Detail van 5.

De witte, rechthoekige idiomorfe plagioklazen zijn kenmerkend voor Salagranieten.

g. Stockholmgraniet (1,8 miljard jaren)

Stockholmgranieten vinden we in en rondom de stad Stockholm. Het gesteente vormt enkele honderden kleine massieven, die tussen de gneisen van Stockholm en omgeving in liggen. Het is over het algemeen een fijnkorrelig gesteente, dat wit of grijs van kleur is. Ook is er een roodachtige variant. Aan de buitenkant kan door verwering soms een wat geelbruine kleur ontstaan. In de grondmassa ligt een vrij grote hoeveelheid kaliveldspaat en een veel kleinere hoeveelheid plagioklaas. Beide mineralen hebben ongeveer dezelfde kleur, zodat ze vaak moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. Er zijn varianten met wat grotere, rechthoekige, witte kaliveldspaten. Stockholmgranieten bevatten rij veel grijze kwarts. Het percentage donkere mineralen is laag. Donkere biotietblaadjes komen het meest voor. Soms kunnen ze war rijen vormen. Hoornblende en/of muscoviet kunnen ook in kleine hoeveelheden aanwezig zijn. Ook komen soms uit gneis bestaande xenolieten voor. Stockholmgraniet is soms moeilijk te onderscheiden van met name gesteenten uit Bohuslån en Blekinge. Een voornaam verschil is echter dat in Stockholmgraniet nooit bruinachtige kwarts of kaliveldspaat voorkomt. Hieraan zijn de gesteenten vaak wel van elkaar te onderscheiden.

h. Vlekkengesteenten. Type Stockholm. (1,8 miljard jaren)

Dit hoofdstuk zal binnenkort sterk worden gewijzigd. Dit vanwege het feit, dat recente onderzoeken van dhr. M Torbohm uit Berlijn hebben aangetoond, dat veel stenen, waarvan altijd werd aangenomen, dat de uit de omgeving van Stockholm kwamen, afkomstig zijn uit de omgeving van Västervik. De meeste stenen die hier worden getoond zullen dan ook afkomstig zijn uit laatstgenoemd gebied.
Wie over dit onderwerp al vast wat meer wil weten en wil weten om welke typen gesteenten het gaat, kan dat doen via een Duits artikel dat is te bereiken via de volgende link:

https://www.kristallin.de/Schweden/Vaestervik-Fleckenquarzit/Vaestervik-Fleckenquarzit.html

 

1. Migmatiet/graniet.

Over het algemeen wordt dit type stenen ingedeeld in granieten en kwartsieten. (Zandstra 1988) De Stockholmvlekkengranieten komen voor aan de Oostzeekust, oostelijk van Stockholm. We hebben hier te maken met een metamorf gesteente, dat eigenlijk bij de migmatieten hoort, omdat tijdens de metamorfose nieuw magma vanuit de omgeving is binnengekomen, waardoor de vlekken en lenzen zijn ontstaan. Binnen Stockholmvlekkengraniet zijn er volgens Zandstra (1988) eigenlijk twee hoofdtypen.
Het ene type is eigenlijk een migmatitische biotiet of hoornblende-migmatiet met een stictolitische structuur. (Foto’s 1,3,9); het andere type vertoont nog duidelijke kenmerken van een gewone Stockholmgraniet. (Foto’s 5,7). Binnen de beide hoofdtypen zijn er talrijke variaties. In alle variaties bestaat de zeer fijnkorrelige grondmassa/tussenmassa uit een mengsel van kwarts, biotiet en veldspaat. De verschillende mineraalkorrels zijn sterk vertand. De aanwezigheid van veldspaat vormt het belangrijkste verschil met Stockholmvlekkenkwartsiet. In laatstgenoemd gesteente komt dit mineraal hoogstens voor in zeer kleine hoeveelheden. De vlekken en lenzen komen in de verschillende typen voor in een sterk wisselende vorm, grootte en samenstelling. We tonen enkele typen, met bij de foto een korte beschrijving.
In 2016 hebben de heren T. Langmann en M. Torbohm in Västervik en omgeving vaste rots gevonden van vlekkengesteenten, die tot nu toe werden gedetermineerd als Stockholmvlekkengesteenten. Er is dus nu een tweede gebied bekend waarvan dit soort stenen afkomstig is, met name de kwartsieten. De kans bestaat dat de Stockholmvlekkengesteenten hierdoor ten minste voor een deel als gidsgesteente zullen verdwijnen

2. Vlekkenkwartsiet (1,8 – 2 miljard jaren)

Evenals Stockholmvlekkengraniet is de kwartsiet ook afkomstig uit het kustgebied ten oosten van Stockholm. We hebben ook te maken met een gesteente, dat na metamorfose is ontstaan uit zandsteen. Soms is de oorspronkelijke gelaagdheid van de zandsteen nog zichtbaar in het gesteente. Ook in dit gesteente zijn de vlekken ontstaan ten gevolge van de stolling van magma van buiten het gebied. Het grootste verschil tussen de graniet en de kwartsiet is, dat veldspaat in de kwartsiet (bijna) volledig ontbreekt. De vooral uit kwarts en biotiet bestaande grondmassa is meestal grijs van kleur, maar ook roodachtige typen komen voor. De meestal ronde of ovale vlekken liggen meestal verspreid in het gesteente. Soms liggen ze in rijen. Meestal zijn ze wit van kleur, soms rood. Vaak hebben ze een donkere of roodgekleurde rand en ook het voorkomen van een anders gekleurde kern is niet zeldzaam. Soms komen in de zelfde steen vlekken voor met verschillende kleuren. We tonen weer verschillende typen en geven daarbij een korte beschrijving.

i. Strömsbrograniet

Strömsbrograniet komt voor vlak ten noorden van Gävle, een kustplaats tussen Stockholm en Sundsvall. Het gesteente maakt deel uit van de rapakivi gesteenten. Het is een dieprood gesteente met vrij grote hoekige kaliveldspaten. (microklien). De pllagioklaas ligt vaak als een soort insluitsel binnen de rode kaliveldspaten. Ook vormt het witgele randen rond de kaliveldspaten. (Zie de detailfoto’s) Dit verschijnsel is een duidelijk rapakivi kenmerk. Vrije plagioklaas komt weinig voor. Kenmerkend voor rapakivi gesteenten zijn de twee generaties kwarts. De eerste generatie ligt voor een groot gedeelte als vrije (idiomorfe) korrels rond de rode kaliveldspaten. Een verschijnsel dat we ook kennen van het rapakivi gesteente Pyterliet. De tweede generatie kwarts bestaat uit fijne vergroeiingen van kwart en veldspaat. Deze kwarts vinden we net als de plagioklaas, vooral rond de kaliveldspaten. Het donkere mineraal is biotiet. Het ligt in kleine aggregaten verspreid door het gesteente. De hoeveelheden zijn in onze voorbeelden vrij gering.

 

j. Umptekiet

Dit opvallende gesteente is afkomstig uit een klein alkaliveldspaatmassief (15 km2), dat ongeveer 30 km ten oosten van Uppsala ligt. Er zijn een aantal verschillende vormen en ook de kleuren kunnen verschillen. (olijfachtig grijs, bruingrijs, roodachtig)
Het gesteente bestaat vooral uit hoekige of grillig begrensde tabletten van plagioklaas (albiet) en de kaliveldspaatsoort microclien De onderlinge percentages microklien en plagioklaas zijn wisselend. De zwarte vlekken bestaan voornamelijk uit hoornblende. Biotiet en aegirien kunnen voorkomen in kleine hoeveelheden. Kwarts is vaak afwezig evenals het veel in syenieten voorkomende mineraal nefelien. In de roodachtige typen kan kwarts voorkomen in kleine hoeveelheden (< 2%)
In het QAPF diagram zal het gesteente waarschijnlijk meestal behoren tot de alkali veldspaat syenieten. De syenietachtige buitenkant van het gesteente is opvallend. (foto 3) Hieraan is het gesteente dan ook te herkennen. Ook zijn er overgangen naar pegmatiet. Foto 4 is hiervan een voorbeeld.
(Vondst steen 1: fam. Scheerboom Doorn)

k. Uppsalagraniet (1,9 miljard jaren)

Uppsalagranieten komen voor in een gebied rond Uppsala. Het is voor het oog een zwart witte graniet met blauwe of blauwachtige kwartsen. De kaliveldspaat en plagioklaas zorgen voor de witte kleur, waarbij het aandeel plagioklaas vaak iets hoger is dan dat van plagioklaas. Beide mineralen zijn wat moeilijk uit elkaar te houden omdat ze allebei witachtig zijn. Bovendien liggen de mineralen vaak tegen alkaar aan. Plagioklaas is gewoonlijk wit, terwijl de kaliveldspaat (microklien-perthiet) iets grijsachtig is. De kaliveldspaat kan bovendien ook wat bruin- of groenachtig zijn. Deze bruinachtige kleur is dan ontstaan door verwering.
De kwarts is meestal blauwgrijs of blauw. Het mineraal kan wel een derde deel van het mineralenbestand vormen. Van de donkere mineralen, die ook een derde deel van het bestand kunnen uitmaken, komt hoornblende wat meer voor dan biotiet. Vaak vormen deze mineralen aggregaten. Een opvallend kenmerk van de Uppsalagranieten is het voorkomen van xenolieten van een donker mineraal. Ze zijn vaak hoekig.

l. Vängegraniet (1,95 miljard jaren)

Vänge ligt westelijk van Uppsala. Vänge graniet is een redelijk gemakkelijk te herkennen graniet. Het gesteente bestaat uit rose, grijsrood tot steenrode alkaliveldspaten, die eigenlijk in een kwartsmassa liggen. Deze kaliveldspaten vormen grote onregelmatige vlakken met onregelmatige grenzen. Plagioklaas is in wisselende hoeveelheden aanwezig. Het percentage is kleiner dan dat van de kaliveldspaat en de kwarts. De plagioklaas is meestal witgrijs van kleur. Soms is het mineraal iets groenachtig. De grootte van de korrels is niet groter dan 5 mm. De vorm is zowel hoekig als onregelmatig. De meeste plagioklaas ligt binnen de kaliveldspaten of langs de randen. Kwarts vormt een belangrijk mineraal in het gesteente. Soms bedraagt het percentage wel 40 procent. Op een breukvlak vertoont het mineraal zich als zeer kleine korrels. De kwarts is grijs, soms iets grijsblauwachtig of wat gelig van kleur. Soms wat geel-groenachtig. Het hoge percentage kwarts is een belangrijk herkenningsteken van Vängegraniet.
Donkere mineralen zijn over het algemeen niet al te veel aanwezig. Verspreid over het gesteente liggen een aantal biotietnesten. Hoornblende komt bijna niet voor.
Vängegraniet kan vanwege de rode kaliveldspaat en de korrelige kwartsen verwisseld worden met gedeformeerde granieten of bepaalde Smålandgranieten. Gedeformeerde granieten vertonen echter gewoonlijk een streping en Smålandgranieten hebben vrijliggende kwartsen. Door deze kenmerken zijn de gesteenten wel van elkaar te onderscheiden.

 

m. Vatögraniet

Vatögraniet komt voor ten oosten van Uppsala. Zo op het eerste oog lijkt deze graniet op Vängegraniet. Dit komt vooral door de samenstelling van de kwarts, die in kleur eigenlijk niet is te onderscheiden van de Vängegraniet. Er zijn echter de nodige verschillen. In de eerste plaats is Vatögraniet lang niet zo grofkorrelig als de Vängegraniet. Kaliveldspaat- en kwartsklonters zijn duidelijk kleiner. Bovendien is de kaliveldspaat in Vatögraniet roder van kleur. Dit wordt mee veroorzaakt doordat plagioklaas door de aanwezigheid van het ijzermineraal hematiet rood gekleurd is. Vatögraniet bevat meer biotiet dan Vängegraniet.

 

Terug naar Uppland/Oostzee