Zuid-Zweden
a. Algemeen – b. Charnochiet – c. Karlshamn graniet Eringsboda – d. Halengraniet – e. Karlshamn graniet – f. Kullaïet v Kullen –
g. Noordwest Doleriet – h. Schonen Granuliet – i. Spinkamåla graniet – j. Torpa graniet – k. Yasjö graniet
a. Algemeen
De gesteenten van Bohuslån en Blekinge zijn sterk aan elkaar verwant. Hoewel de gebieden enige honderden kilometers uit elkaar liggen is het soms moeilijk om te bepalen uit welk van de twee gebieden een steen afkomstig is. De granieten uit beide gebieden hebben gewoonlijk niet erg felle kleuren, rechthoekige veldspaten van microklien (Karlsbader Tweelingen) en weinig donkere mineralen. Ook deformatieverschijnselen komen praktisch niet voor. De kans echter, dat we in Noord-Nederland een zwerfsteen uit Bohuslån zullen vinden is echter niet zo groot, omdat Bohuslån eigenlijk buiten de baan van het landijs lag. Blekinge lag wel in deze baan en zodoende is de kans op vondsten van stenen uit Blekinge veel groter, hoewel het herkomstgebied in Blekinge veel kleiner is dan dat van de granieten van Bohuslån.
Gesteenten uit Schonen vertonen soms wat overeenkomsten met die van Bornholm. Zo komt ook in bepaalde stenen in Schonen het zo voor Bornholm kenmerkende ijzermineraal hematiet voor. Dit is bijv het geval met bepaalde granulieten en pegmatieten uit Schonen.
b. Charnochiet. (1,4 miljard jaren. Metamorfose 970 miljoen jaren)
Charnochieten zijn duidelijk metamorfe gesteenten. Dit is te zien aan de lineaire ligging van de mineralen, de vaak granulietische grondmassa en het voorkomen van granaten. De donkere mineralen zullen waarschijnlijk vaak tot de orthopyroxenen behoren, maar dit is slechts met slijpplaatonderzoek duidelijk aan te tonen.
De Zweedse Charnochieten die we hier tonen, omvatten een groot aantal verschillende, vaak gneisachtige en granulietische typen, die in zowel grote als kleine lokaties voorkomen in een gebied dat zich uitstrekt van Björnemossa ten z.o. van Halmstad, tot noordelijk van Varberg richting Göteborg. De grootste voorkomens zijn bij/in Varberg. Vandaar dat het gesteente ook wel Varberg-Charnochiet wordt genoemd. De meeste vormen zijn grijs/groenachtig van kleur, maar ook rood- bruinachtige varianten komen voor.
Op de foto’s 2 t/m 6 staan typen die behoren bij de Varberg Charnochieten. In een zeer fijnkorrelige, vooral uit kwarts bestaande, grijsgroene grondmassa bevinden zich een aantal groenzwarte kaliveldspaten. Bij de foto’s 6/7 zien we bovenin, rechts van het midden een groot glanzend donkergroen kristal. Waarschijnlijk is dit plagioklaas. Kwarts komt voor in grijze veelal rondachtige korrels. De rijkelijk aanwezige donkere mineralen, zijn vooral pyroxenen.
De andere voorbeelden zijn uitgesproken gneisachtig. In een granulietische, gneisachtige grondmassa van vooral kwarts en kaliveldspaat liggen hier snoeren van donkere pyroxenen. In nr. 9 is ook de kwarts duidelijk langgerekt en evenwijdig gericht. Meestal bevinden zich in het gesteente grote of kleine granaten.
2. Varberg Charnochiet. Rots. Getteron bij Varberg. De roodachtige vlekjes bestaan uit ijzer en granaataggregaatjes. Vondst fam Jager Wolvega.
8. Detail van 7. De pijlen A tonen granaten, de pijlen B donkere randen rond de pyroxeen. Deze zijn waarschijnlijk ontstaan door deformatie.
9. Charnochiet. Als. Dk. Een type met een granulitische grondmassa en een lineaire ligging van de mineralen.
10. Charnochiet. Gneisachtig. Mommark. De steen vertoont ook aan de buitenkant duidelijke, bruinachtige roestvorming.
11. Varberggraniet. Nij Beets. De steen is aan de buitenkant erg verweerd. Dit is aarschijnlijk de oorzaak dat men Charnochieten niet herkent.
c. Karlshamngraniet. Type Eringsbodagraniet (1,42 miljard jaren)
Eringsbodagraniet. Vaste rots.
Eringsbodagraniet is afkomstig uit de buurt van Eringsboda in het noorden van Blekinge. Volgens Zandstra (1988) is het gesteente het meest bekende subtype van Karlshamngraniet. Ook dit gesteente heeft over het algemeen grote, rechthoekige kaliveldspaten, die soms een mantel van plagioklaas hebben. Ze zijn roodachtig van kleur. Door de plagioklaasranden doet het gesteente wat rapakivi-achtig aan. Verder komt het gesteente praktisch overeen met de Karlshamngraniet.
d. Halengraniet
Alle granieten uit Blekinge hebben meestal in rijen liggende Kaliveldspaten (Microclien). Dit zijn Karlsbader Tweelingen. Een aantal van deze granieten zijn overgangstypen tussen Karlshamn- en Spinkamålagraniet. Ook Halengraniet hoort bij deze granieten. Deze fijn- tot middelkorrelige graniet heeft grijsachtige tot bleekrode kaliveldspaten Ze zijn vaak evenwijdig gericht,(foto 6) maar kunnen ook richtingloos zijn.(Foto 4) In de tussenmassa ligt grijsachtige plagioklaas, lichtgrijze (3A) of bruinachtige (3B), hoekige kwarts en wat biotiet. De biotietschubjes zijn over het algemeen ook gelijkgericht (3), net als de kaliveldspaten. Ze geven het gesteente een gespikkeld uiterlijk.
6. Halengraniet. Klein Waabs. D.
De evenwijdig gerichte veldspaten vormen a.h.w. een muurtje.
e. Karlshamngraniet. (1,42 miljard jaren)
Karlshamngraniet behoort tot je jongere granieten.
Deze grofkorrelige gesteenten zijn afkomstig van een groot massief uit Blekinge. Op het kaartje geven we de voorkomens aan bij Langasjö in Småland en Jämshög in West-Blekinge. We vinden hier twee variëteiten, die vroeger benoemd werden met de naam van de twee plaatsen.
De grote, vaak rechthoekige kaliveldspaten in Karlshamngraniet zijn lichtrood tot wat bruinachtig van kleur. Vele zijn Karlsbader Tweelingen. Vaak zijn ze via de lange kanten wat evenwijdig aan elkaar gerangschikt. Soms vormt plagioklaas een witte rand om een kaliveldspaat. (Nr.8 rechtsboven). De plagioklaas is over het algemeen wit tot zwak blauwachtiggroen. De korrels kunnen een cm groot zijn. Ook de kwarts kan tot ongeveer 1 cm groot zijn. De kleur is wisselend. (Grijs, bruingrijs, iets blauw, witachtig) Over het algemeen zit in de stenen nog al wat in strepen voorkomende biotiet. Vaak is er ook wel wat hoornblende. Soms is er opvallend veel titaniet. (o.a.nr. 5, 6)
5. Detail van 4. De pijlen tonen titaniet. behalve veel wirtte, bevat de steen ook groenachtige plagioklaas.
f. Kullaïet van Kullen
1. Kullaïet van Kullen. Los blok Josefinelust.
Josefinelust ligt iets oostelijk van de westpunt van de Kullaberg.
Kullaïet van Kullen is afkomstig van de Kullaberg, een in zee uitstekende punt, ongeveer 30 km ten noordwesten van Helsingborg in Schonen. Het is een ganggesteente, dat is ontstaan aan de rand van het Baltische Schild. Magma, met een basische samenstelling (Veel donkere mineralen) vulde allerlei holten en gangen op. In enkele gevallen vermengde het zich met magma van een veel lichtkleuriger samenstelling. Het magma-mengsel leidde tot de vorming van de Kullaïeten. Gidsgesteenten zijn de Kullaiet van Kulla en die van Dalby. (Oostelijk van Lund)
Kullaïet van Kulla is een roodbruin of roodachtig gesteente. Kenmerkend voor het gesteente is de zeer fijne ophitische structuur van de grondmassa. Deze structuur, die lijkt op die van een zeer fijne diabaas, is pas onder een sterke loep goed zichtbaar. Het belangrijkste mineraal is kaliveldspaat. Plagioklaas komt veel minder voor. Kwarts is megascopisch niet of nauwelijks zichtbaar.
De tussenruimte tussen de zeer kleine smalle lijstvormige veldspaatjes wordt opgevuld door zwartgroenige biotiet en chloriet. Verspreid over het gesteente komen opeenhopingen voor van vaak wat roodachtige kaliveldspaat en witgrijze calciet. (Foto 3, 4) We hebben hier te maken met holten, die later zijn opgevuld. Sommige insluitsels hebben een anders gekleurde randzone. Dit is goed zichtbaar op detailfoto 2 waar de insluitsels een duidelijk rode randzone hebben van kaliveldspaat.
2. Kullaïet van Kullen. Los blok Josefinelust. Josefinelust ligt iets oostelijk van de westpunt van de Kullaberg
g. Noordwest-Doleriet. (300 miljoen jaren)
De Noordwest-Dolerieten komen voor in het grote gneisgebied van Halland en Schonen. Ze zijn ontstaan in een groot aantal breuken, die allemaal in de richting noordwest-zuidoost liggen. Deze gangen ontstonden zo ongeveer 300 miljoen jaar geleden en vulden zich met een basaltische smelt. In de tegenwoordige geologie zal men dan ook niet spreken van doleriet maar van een plagioklaasporfierische basalt. In de zwerfsteenkunde houden we ons echter aan de bestaande oudere benaming.
Het betekenis van het voorvoegsel “Noordwest” is hiermee wel duidelijk geworden. Het heeft te maken met de richting van de vele gangen.
Het gesteente, dat eigenlijk tot de diabaastak van de basalten behoort heeft de naam Doleriet gekregen, omdat men in Zweden dit soort diabazen met hun fijne grondmassa deze naam heeft gegeven.
NW- Dolerieten hebben over het algemeen een zeer fijne ophitische grondmassa, die bestaat uit mafische mineralen en plagioklaas. De dichtheid van deze grondmassa is iets wisselend. Sommige typen hebben een vrij dichte grondmassa, andere zijn wat groffer van structuur. De kleur is over het algemeen donkergrijs.
In deze grondmassa liggen een aantal naalden en staafjes van plagioklaas. Meestal vertonen ze een duidelijke lineaire ligging. Soms echter liggen deze plagioklazen richtingloos in de grondmassa. Dit schijnt vooral het geval te zijn in de typen met een wat groffere grondmassa.
De NW-Dolerieten kunnen overeenkomsten vertonen met Oslobasalten, maar deze hebben een dichtere grondmassa en bij Oslobasalten liggen de eerstelingen niet in een bepaalde richting.
Over vondsten in Nederland is mij niets bekend. Mogelijk worden voorbeelden niet herkend als NW-Doleriet maar gewoon benoemd als Plagioklaasporfierische Diabaas.
Met name op de stranden van het Deense eiland Als is NW-Doleriet een veel voorkomend en goed herkenbaar gesteente.
1. NW Doleriet. Sarup Havn. Als. Dk De fijnkorrelige ophitische grondmassa is duidelijk zichtbaar. Een aantal plagioklazen vormt een duidelijke lineaire ligging.
2. NW Doleriet. Sarup Havn. Dk. Sommige plagioklazen vormen een soort ster, zoals dat ook bij de Sterrenbasalt uit het Oslogebied voorkomt.
h. Schonengranuliet. (970 miljoen jaren)
Schonengranuliet. Omg.De Tike.
Schonengranulieten zijn afkomstig uit het westelijk deel van de provincie Schonen in het uiterste zuiden van Zweden. Het gesteente is ontstaan tijdens een metamorfose die gepaard ging met zeer grote druk en zeer hoge temperaturen. De granulieten hebben een fijnkorrelige grondmassa, die bestaat uit een mengsel van bruinrode kaliveldspaat en kwarts. Verder komen nog kleine plagioklaaskorreltjes voor, die wit- of rozeachtig van kleur zijn, maar soms zelfs met een loep nog nauwelijks zichtbaar zijn.
Opvallend in dit sterk metamorfe gesteente zijn de langwerpige platen van donkergrijze kwarts. Deze platen hebben de vorm van planken met een groot verschil tussen lengte en breedte. Dit verschil is duidelijk te zien, als men twee haaks op elkaar staande vlakken van een steen met elkaar vergelijkt. Het gesteente moet daarbij echter wel in de juiste richtingen worden gehouden of doorgezaagd. Dit verschil in aanzien is kenmerkend voor het gesteente.
Ook het gebrek aan donkere (mafische) mineralen zoals biotiet, hoornblende en augiet is kenmerkend.
Schonengranulieten zijn tussen onze zwerfstenen niet zeldzaam, maar het zijn geen fraaie stenen, waardoor ze waarschijnlijk nog al eens over het hoofd worden gezien.
i. Spinkamålagraniet
5. Spinkamålagraniet. Lendrup Strand. Dk. Ook langs de Limfjord vinden we dit soort stenen. Een landijsstroom uit zuid-Zweden heeft ook N.W. Juland bereikt.
6. Detail van 5. De kwartsen zijn in dit grijze type zonder loep slecht zichtbaar. Het mineraal is echter in ruime mate aanwezig. Naast biotiet bevat de steen ook hoornblende.
7. Spinkamålagraniet. Veenwouden. Mogelijk is naam Blekingegraniet voor deze steen een betere benaming.
Spinkamålagraniet uit West-Blekinge lijkt wat korrelgroote en kleur betreft veel op Bohuslängranieten. In Spinkamålagraniet zijn echter bijna alle kaliveldspaten meestal langwerpig. (Karlsbader Tweelingen) De grootste kunnen ongeveer 1 cm lang zijn en zijn grijs tot roodgrijs van kleur. Ze lopen evenwijdig over de lange kanten. Nr. 3) De witte plagioklazen zijn heel klein. Ook de kwartsen zijn klein. Ze zijn licht- of donkergrijs van kleur. Beide kleuren komen voor in dezelfde steen. Zwarte mineralen komen weinig voor. Biotiets slechts in kleine hoeveelheden en hoornblende komt meestal niet voor.
Niet in alle variëteiten liggen kleine kaliveldspaten in rijen. Er zijn ook richtingloos-korrelige typen (Zandstra 1988)
Er bestaan tussen Halen- en Spinkamålagraniet veel overgangen. Bovendien lijken andere granieten uit Blekinge nog al eens op deze granietsoorten. Volgens Zandstra kan men bij twijfel beter spreken over Blekingegraniet. (Stenen 5 en 7)
j. Torpagraniet
Torpagraniet komt voor in het Charnochietgebied ten oosten en ten noorden van Varberg. Het is een groffe wat porfierische graniet met opvallende bruinpaarse veldspaten van perthitische orthoklaas. Het gesteente maakt een “rommelige”indruk. Alls mineralen liggen door elkaar. De witte veldspaat is vaak sterk granulietisch. De roodachtige plagioklaas is opvallend. Het vormt vlekken in het gesteente en vormt vaak deels kransen om de grote veldspaten. Ook vinden we vooral in het Varbergtype reepjes rode plagioklaas in de veldspaten. Dit is een opvallend kenmerk. Kwarts is in ruime mate aanwezig, maar tussen de donkere mineralen biotiet en hoornblende is het mineraal vaak onopvallend.
Torpagraniet vormt overgangen met charnochiet en Varberggraniet en mogelijk ook met vlammenpegmatiet.
4. Torpagraniet. Flyvesandet. De steen is minder rood van kleur dan steen 1 en 3. Herkomst waarschijnlijk omgeving Torpa.
6. Detail van 5. Een steen met duidelijk minder rode plagioklaas en praktisch geen plagioklaasringen. De veldspaat is sterk gegranuleerd.
Er zijn eigenlijk drie typen, die uit verschillende gebieden komen.
Het eerst type is een zeer klein voorkomen aan de oeverweg van Varberg, dat ligt ingesloten tussen Charnochieten. Het is een zeer opvallende rode graniet die gekenmerkt wordt door de rode plagioklaasstrepen door de veldspaten. (zie foto’s)
Het tweede type komt voor in de buurt van het dorpje Torpa ongeveer 15-20 km ten noorden van Varberg.
Dit type is ook duidelijk perthitisch, maar heeft niet de opvallende rode kleur van het type van Varberg. Ook de rode plagioklaasstrepen door de veldspaten zijn minder opvallend. (Zie foto’s 4, 5, 6) De witte veldspaat is duidelijk granulietisch
Het derde type staat bekend als Tjärnesjöngraniet. Het komt voor in de omgeving van Älvsered ongeveer 35 km oostelijk van Varberg. Het is een lichter gekleurde graniet dan de voorgaande typen, met bruinviolette kaliveldspaten, (perthitische microclien) die onderling sterk in grootte verschillen. De grondmassa bestaat uit gegranuleerde witachtige veldspaat, wat roodachtige plagioklaas en grijze kwartsen. De donkere mineralen bestaan uit spikkels biotiet en aggeregaten van hoornblende en pyroxeen. Het granulitisch karakter van de grondmassa geeft ook hier weer aan dat het gesteente een deformatie heeft blootgestaan.
Torpagraniet. Herkomstgebied
k. Yasjögraniet. (1,42 miljard jaren)
Volgens Zandstra (1988) is Yasjögraniet een equivalent van Eringsbodagraniet. Het is afkomstig uit een gebied enige km ten zw van Eringsboda. Soms bezit het gesteente door deformatie wat meer eironde kaliveldspaten dan Eringsbodagraniet. (Zie afbeelding) Ook Yasjögraniet doet door de plagioklaasringen weer wat denken aan een rapakivi.
Ga naar: Zuid-Zweden en Bornholm
Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.